Een
voorbeeld van opjagen van een gezin…
Huiselijk geweld is nooit goed te praten: niet tegen
ouders, niet tegen kinderen. Toch komen
er wel eens meningsverschillen in een relatie voor die er heftig aan toe gaan…Soms
komt er ook politie bij.
Zo ook in dit onderstaande geval: de politie is bij
een huiselijk conflict betrokken geweest, enkele maanden later meent
BJZ-Groningen (op grond van de ‘zorg melding’ van de politie, NIET op grond van
enig zinnig onderzoek) dat de kinderen uit huis geplaatst moeten worden en gaat
deze, buiten alle wettelijke en rechtsregels om, in Duitsland wegroven. Het ‘huiselijk
geweld’ (ja alleen het conflict tussen de ouders) is reeds lang opgelost en de ouders zijn
gewoon samen…
Achteraf praten zowel de rechtbank Groningen als het Hof te
Leeuwarden dit wangedrag goed… Kinderen die officieel in Duitsland wonen ‘mogen’
dus door BJZ zonder geldig rechterlijk vonnis, opgehaald worden om in NL-instellingen
op te sluiten, weg van de ouders.
Ouders hebben bij een omgangsmoment het ‘recht in eigen hand’ genomen en zijn eind
2012 gevlucht en ergens ondergedoken met hun 3 kinderen…. BJZ doet er alles aan
om de kinderen terug in Nederland te krijgen, zelfs een Europees arrestatiebevel….
De advocaat van de ouders, mr. H. Struycken, doet
een beroep op het Europees Hof van Justitie en heeft mij toestemming gegeven
zijn motie van grieven integraal te publiceren.
Het is een lang document geworden… maar lees en huiver… DAT is NEDERLAND:
tot het uiterste worden gezinnen opgejaagd. KOSTE wat KOST moeten deze 3
kinderen hun ouders worden ontnomen ten bate van (de werkgelegenheid van) BJZ-Groningen. Alles onder het mom van ‘belang van het kind’.
‘KINDERRECHTEN’,
bijvoorbeeld recht op
gezinsleven? Dat geldt alleen in het
buitenland, maar niet in Nederland….
|
De motie van grieven, met weglating van de namen van ouders en kinderen:
Gerechtshof Den
Haag, sector civiel
Rolnr
200130141/01
Rolnummer Rechtbank
424946 HA –ZA 2012-967
Memorie
van Grieven, houdende vermeerdering/verandering van eis
houdende
het verzoek deze kwestie voor te leggen
aan het Europese Hof van Justitie
houdende
de vordering tot het treffen van een spoedvoorziening de (Europese)
arrestatiebevelen van de ouders in te trekken en alle pogingen de kinderen van
de ouders weg te halen te staken.
Inzake:
VADER OUDER
en
MOEDER
Beiden wonende
te E., Duitsland
appellanten
Advocaat: mr.
H.F.M. Struycken
Tegen
Het
Openbaar lichaam De Staat der Nederlanden
Gedomicilieerd
te ‘s-Gravenhage
Advocaat : mr.
C.M . Bitter
Geïntimeerde sub
I
En
De
Privaatrechtelijke Rechtspersoon De Stichting
Bureau Jeugdzorg
Gevestigd te
Groningen
Advocaat: mr
P.J. Montanus
Geïntimeerde sub
II
Appellanten,
de ouders, zijn in beroep gekomen tegen het vonnis van de rechtbank
Den Haag van 20 maart 2013 en het tussenvonnis van 4 februari 2013, rolnummer
C/09/424946/HA ZA 12 - 967 tussen appellanten als eisers en geïntimeerden als
gedaagden gewezen .
Appellanten leggen het
procesdossier in eerste instantie over.
Appellanten doen zeggen
voor grieven:
I. INLEIDING
a) Appellanten
kunnen zich op geen enkele punt zich met de vonnissen verenigen voor zover niet in het navolgende
uitdrukkelijk bevestigd.
b) Appellanten
zullen hun eis wijzigen/vermeerderen. De Rechtbank heeft in haar vonnis van 4
februari en 20 maart 2013 haar oordeel ten onrechte beperkt tot het fungeren
van Bureau Jeugdzorg en de Raad en heeft bij voorbaat de grondslag van de
vordering verlaten en het toetsingskader beperkt. De Staat is een en ondeelbaar. Appellanten
hebben tot onderwerp van hun vordering het onrechtmatig weghalen van de
kinderen uit Duitsland van hun ouders vandaan en het onrechtmatig handelen van
meerdere staatsorganen naast de Raad voor de Kinderbescherming, (leden van ) de rechterlijke macht, en het
openbaar ministerie aan de orde gesteld.
c) Appellanten
stellen zich op het standpunt, dat de aan de orde zijnde rechtsvragen in deze
internationale kwestie dienen te worden voorgelegd aan het Europese Hof van
Justitie, omdat het Unieverdrag, en verschillende Unie verordeningen het HKOV
en de uitleg daarvan voorwerp zijn van discussie. De rechtbank weigert in navolging van alle
andere rechters een oordeel te geven over de rechtmatigheid van het weghalen
van de kinderen in Duitsland en het brengen van de kinderen in de
Nederlandse rechtssfeer zoals dat in de
periode vanaf 23 december tot 28 december 2011 is geschied. Het standpunt van
appellanten is dat de rechtsweigering zich met betrekking tot kwestie uit te
spreken onhoudbaar is in het kader van de uitvoering van het Haags
Kinderontvoeringsverdrag (HKOV) en daaraan gerelateerde Unie-verordeningen
alsmede het Handvest van de Grondrechten in de Europese Unie en het EVRM. De
rechtbank miskent ten onrechte dat de uitvoering van de verdragsverplichtingen
uit hoofde van het HKOV boven de tenuitvoerlegging gaat van
kinderbeschermingsmaatregelen van de
Groningse rechter met betrekking tot in Duitsland wonende kinderen en de
strafvorderlijke maatregelen.
d)
Het onderwerp van het geschil betreft derhalve
in deze zaak van internationale Kinderontvoering ook het niet naar behoren functioneren
van de rechterlijke macht zelve, en het ontbreken van adequate
toetsingsmogelijkheid door een
onafhankelijke en eerlijke rechter
binnen een redelijke termijn na de inbreuk op de mensenrechten en het daardoor
ernstig tekort schieten van de rechtsbescherming.
e) De uithuisplaatsing van
de kinderen van OUDERS heeft plaatsgevonden op 23 december
2011. De ouders hebben de kinderen op 28 september 2012 mee teruggenomen naar
Duitsland. De ouders, die in Duitsland wonen staan nog steeds gesignaleerd in
Duitsland in verband met de op 28 september 2012 door officier van justitie
Severs uitgevaardigde Europese Aanhoudingsbevelen tot overdracht aan de
Nederlandse autoriteiten. Rechtbank en Hof hebben de gevraagde spoedvoorziening
deze bevelen in te trekken ten onrechte afgewezen. Ten onrechte heeft de
rechtbank op 20 maart 2013 de vordering
tot intrekking van de niet legitieme Europese aanhoudingsbevelen afgewezen.
f) De Staat heeft eind
augustus 2013 opnieuw uitdrukkelijk geweigerd de Europese opsporingsbevelen in
te trekken waartoe zij was gemaand. Dit aanmanen was met het doel in elk geval
de kinderen de gelegenheid te geven in Duitsland naar school te gaan en het
gewone leven weer op te vatten.
g) Op 27 juni 2013 heeft
het gerechtshof Leeuwarden de machtiging uithuisplaatsing en de
ondertoezichtstelling verlengd tot 23 februari 2014. Het gerechtshof baseert
zich ten aanzien van haar bevoegdheid op dezelfde gronden als haar uitspraak
van 1 maart 2012 namelijk : dat de kinderen in Nederland hun gewone verblijfplaats
hebben behouden.
h) De kinderen waren toen
zij werden weggehaald in december 2011 kerngezond, vrolijk en goed verzorgd. Er
was niets bedreigends voor hen. Er is geen enkel feit, die er op zou kunnen
duiden, dat de kinderen in hun ontwikkeling bij de ouders zouden zijn of zouden
worden geschaad. Er is opvang buiten het gezin ook in Duitsland bij een goed
eigen netwerk en een vertrouwde omgeving onder meer bij grootmoeder. Nadat op
28 september 2012 de kinderen door de ouders weer naar Duitsland zijn
meegenomen worden ze weer goed verzorgd en met veel liefde en aandacht bejegend.
Het ontbreekt de kinderen in de gegeven omstandigheden niets en de beperkingen in
hun ontwikkeling en gevaren, die hen bedreigen , zijn voor de volle honderd
procent toe te rekenen aan geïntimeerden.
i) Uithuisplaatsing van
kinderen is een ingreep in het gezin met
grote gevolgen en zeer schadelijke
gevolgen. Het dient het uiterste middel te zijn op basis van een zorgvuldige
afweging van de belangen en zo kort mogelijk te duren. Het gaat hier om
ernstige inbreuken op de mensenrechten (5 en 8 EVRM en 6 en 7 en 33 van het
Handvest) en op geen enkele wijze is er sprake geweest van enige zorgvuldigheid
bij geïntimeerden bij de voorbereiding, het uitspreken en de uitvoering van
getroffen maatregelen en handelingen
noch heeft afweging van de belangen van
de kinderen plaatsgevonden noch is er sprake van een juiste en eerlijke
toepassing van het recht noch van toetsing door een onafhankelijke rechter
binnen een redelijke termijn.(schending art 6 EVRM en art 47 van het Handvest,
art 7 EVRM en art 13 EVRM en art 24 van het handvest)
II. FEITEN
en Grieven
A.Algemeen
a) Verzoekers
zijn vader en moeder van KIND 1, KIND 2 en KIND3 de OUDER, geboren
respectievelijk op maart 2007, maart 2008 en oktober 2009. Verder te noemen de kinderen.
b) Reden, waarom de Raad
en Bureau Jeugdzorg zich met het gezin
zijn gaan bemoeien is dat de ouders in 2010 en 2011 ruzie met elkaar hadden en daarbij de politie
hebben betrokken. Enig bewijs van de wederzijdse
aantijgingen van mishandelingen en bedreigingen in de vorm van
getuigenverklaring of een medische verklaring
is nooit geproduceerd. De politie
heeft zelfstandig geen onderzoek gedaan. Op basis van een verhaal van vader
heeft de politie maanden later uit het niets moeder een huisverbod van een week
opgelegd. De politie heeft een “zorgmelding” gedaan.
c)
Jeugdzorg (Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg)
komt dan in actie met één doel : de kinderen weghalen. Er wordt niet onderzocht
op grond van feiten of er nog conflicten zijn, wat de aard en de oorzaak is van
de conflicten of de kinderen lijden of geleden hebben onder de ruzie tussen de
ouders. De kinderen wisten niets van de spanningen tussen de ouders en hadden
er ook geen hinder van ondervonden. De ouders hadden hun onderlinge problemen zelf opgelost. Dat
is door de gedragsdeskundige in februari 2012 bevestigd. De ouders zijn ook bij
elkaar gebleven. Jeugdzorg heeft in oktober 2011 medegedeeld, dat zij een verzoekschrift
tot ondertoezichtstelling zou gaan indienen. De ouders waren het daarmee fundamenteel
niet eens en waren in afwachting van een oproeping om te verschijnen bij de
rechtbank.
d)
Begin november 2011 is het gezin naar Duitsland verhuisd en op 23
November 2011 uitgeschreven uit Stadskanaal . Dit laatste hing samen met het
feit dat de benodigde paspoorten moesten worden aangevraagd en verlengd. Op
23 november 2011 hebben klagers een huurovereenkomst afgesloten voor de duur
van minimaal 2 jaar en hebben zich ingeschreven in ADRES te E (Duitsland) en
uitgeschreven uit ADRES te S. (Nld). Vanaf 23 november 2011 zijn betrokkenen
belastingplichtig in Duitsland en ontvangen in Duitsland kinderbijslag. Vanaf
begin november 2011 zijn ze ook voor ziektekosten verzekerd in Duitsland. Op 5
december 2011 zijn aan ouders en kinderen persoonsnummers toegekend.
e)
Op 31 juli 2012 verklaart de Centrale Autoriteit, dat de ouders
het onbeperkte gezag hadden over de kinderen, toen zij in november 2011 naar
Duitsland verhuisden . Er was geen aantekening in het gezagsregister opgenomen.
f) Naar aanleiding van het
bericht van uitschrijving uit Stadskanaal heeft
de Raad voor de Kinderbescherming
op 24 november 2011 een verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging
uithuisplaatsing ingediend bij de rechtbank. Op 25 november 2011 gevolgd door
een verzoek tot spoedmachtiging tot uithuisplaatsing en voorlopige
ondertoezichtstelling. De verzoekschriften en oproepingen zijn niet naar de
ouders gestuurd.
g) De
grond voor het verzoek tot de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing was: de
verhuizing naar Duitsland. Die grond is in strijd met de beginselen van vrij
verkeer van goederen en personen, die in het Unieverdrag zijn vastgelegd.
h) De
verzoeken van de Raad zijn strijdig met het officiële bekend gemaakte beleid
van het ministerie. Verwezen wordt naar https://zoek.officielebekendmakingen.nl/dossier/32373/kst-31839-10.html
) Kamerstuk 31839/10 reactie minister in deel II, met betrekking over vluchten
voor jeugdzorg naar het buitenland, waarin minister Rouvoet stelt dat Bureau
Jeugdzorg de zorg naar zijn evenknie in het buitenland hoort over te dragen als
het gezin legitiem verhuisd is. Hij zegt: het is “een recht van de burger om te
verhuizen naar het buitenland, ook wanneer er een raadsonderzoek loopt of er
sprake is van een ondertoezichtstelling”.
A. De Beschikking van 25 november 2011
a) Op
25 november 2011 heeft bij beschikking met nr. 130541/JE RK 11-909 de
kinderrechter (mr. L.C. Bosch) te Groningen de kinderen voorlopig onder
toezicht gesteld voor de periode van 3 maanden en bij spoedmachtiging uit huis
geplaatst voor de periode van 4 weken. Zonder oproeping en horen van de ouders.
De rechter stelt daarbij vast, dat de ouders zijn geëmigreerd naar Duitsland.(bevestigd
door het arrest van 29 augustus 2012 van het gerechtshof Den Haag beschikking
LJN:BX 8436, nr.200.110.550/01) De rechter had geen bevoegdheid deze
beschikking te nemen. De beschikking is derhalve nietig. Een nietige
beschikking kan nooit in kracht van gewijsde gaan en onaantastbaar zijn, zoals
ten onrechte door de rechtbank in haar vonnis van 20 maart wordt gesteld.
b) Dit soort verzoeken van
de Raad van de kinderbescherming tot spoeduithuisplaatsing wordt automatisch
door de rechter, in dit geval zonder bevoegdheidsonderzoek (i.s.m. art 17
Brussel II Bis, art 5 en 279 lid 1 Rv ) zonder onderzoek naar de feiten, zonder
toetsing aan de wet en zonder het oproepen en het horen van de ouders
ingewilligd. Dit terwijl dit soort beschikkingen er toe leidt, dat kinderen direct
met politiegeweld uit hun ouderlijke omgeving worden weggerukt. Een ernstige
schending van de mensenrechten. (art 5 en 8 EVRM art 6 en 7 van het Handvest)
Dat is de praktijk en dat weten de kinderrechters. De rechter wist dat zij/hij
onbevoegd was en ook de Raad voor de Kinderbescherming heeft willens en wetens
dat de rechter onbevoegd was, de verzoeken in strijd met het hierboven genoemd beleid
en de wet ingediend. De Raad heeft het verzoekschrift tot ondertoezichtstelling
en uithuisplaatsing nog geantedateerd (22 november 2011). Ook wisten de Raad en
de rechter dat er geen enkele directe bedreiging
voor de kinderen bestond, die rechtvaardigde met spoed de kinderen van hun
ouders weg te halen. Een verhuizing naar Duitsland is geen feitelijk bedreiging
voor de kinderen. De beschikking zelve is uiterst onzorgvuldig genomen. Er was
geen spoedeisende reden de ouders niet op te roepen voor een verhoor.
c) Het standpunt van
appellanten is dat zowel de rechter als de Raad onrechtmatig hebben gehandeld in
de wetenschap dat de verstrekte bevoegdheid tot uithuisplaatsing gebruikt zou
worden om kinderen, als ze in Nederland verbleven, te ontvoeren. Ook de bij de tenuitvoerlegging betrokken
functionarissen en Bureau Jeugdzorg
wisten dat zij tot tenuitvoerlegging overgingen van een beschikking, die
onrechtmatig was.
B. De politie inval bij grootmoeder op 25 november 2011
a) Op diezelfde dag wordt
grootmoeder gealarmeerd door buurtgenoten, die haar vertellen dat de straat
volstaat met politieauto's. De politie is bezig de voordeur met een ram te bewerken.
Als zij thuis is gekomen komt de politie weer langs met medewerkers van
Jeugdzorg . Volgens de politie heeft zij
van de officier van justitie mondelinge toestemming haar huis binnen te
breken om de kinderen weg te halen. De spoedmachtiging van 25 november 2011 bleek
later op tafel te zijn gelegd.
b) Dit politie optreden
met toestemming van de officier justitie (de Vries) is niet anders dan als
onrechtmatig en als misbruik van bevoegdheid aan te merken. Dit optreden had
duidelijk het oogmerk kinderen te ontvoeren. Herhaaldelijk is ook door Jeugdzorg
aangegeven, dat de kinderen bij grootmoeder volledig veilig waren. De
beginselen legaliteit en van noodzaak en subsidiariteit en zorgvuldigheid bij
het gebruik van de geweldsmonopolie zijn door het openbaar ministerie, de Raad
en Bureau Jeugdzorg zijn geschonden. Er heeft op geen enkele wijze een
belangenafweging plaats gehad tussen betrokken belangen van de kinderen, de impact die een dergelijk
politiegeweld heeft op de betrokkenen en het “gevaar” die de kinderen bij
grootmoeder en/of de ouders liepen. (schending art 24 en 52 van het Handvest,
Strijd met de grondwet art 10 en 12 etc.)
c) De beschikking was noch
aan grootmoeder noch aan de ouders betekend, zoals vereist in 430 lid 3 Rv. Politieoptreden is eerst
geoorloofd na betekening en nadat gebleken is dat betrokkenen niet in der minne
bereid zijn mede te werken aan het uitvoeren van de beschikking. Ten onrechte weigert
de rechtbank in haar vonnis het het optreden van justitie en Bureau Jeugdzorg als onrechtmatig aan te merken en daaraan
consequenties te verbinden. Dat is rechtsweigering. Schending Art 23 Rv. (zie
art 10 en 12 grondwet)
d) De
beschikking van 25 november 2011 is ingevolge art 800 lid 3 Rv bij gebreke aan
een rechtsgeldige bekendmaking ( geen betekening ex art 430 lid 3/28 Brussel II
Bis) en oproeping van de ouders (art
4-12EBetV) en het niet verschijnen van hen na 14 dagen van rechtswege komen te
vervallen en had dus ook niet kunnen worden bevestigd en verlengd.
C.
De
beschikking van 14 december 2011
a) In de beschikking, die
op de tafel was achter gelaten, staat
een datum, waarop de ouders door de rechter zouden worden gehoord naar
aanleiding van de spoedmachtiging .(800 lid 3 Rv.) Grootmoeder stuurt naar de
zitting van 7 december 2011 een advocaat, die de rechter informeert over de
politie-inval, er op wijst, dat er geen verzoekschrift naar de ouders is
gestuurd, de ouders niet zijn
opgeroepen en dat de rechter niet
bevoegd was in verband met het feit dat de kinderen hun vast woon-en
verblijfplaats in Duitsland hadden. De ouders verschijnen niet.
b) Op 6 december 2011
heeft de officier van justitie op (valse) aangifte van de Raad en Bureau
Jeugdzorg arrestatiebevelen wegens kinderontvoering uitgevaardigd. Ook dat is
onrechtmatig en misbruik van bevoegdheid. De officier van justitie mag alleen
arrestatie bevelen uitvaardigen, indien er sprake is van redelijke verdenking
dat de ouders een ernstig strafbaar feit hebben begaan, de ouders woonden op
een bekende woon en verblijfplaats in Duitsland. Die verdenking was er absoluut
niet en ook al zou die er wel geweest zijn dan zou aanhouding van de ouders volstrekt disproportioneel en misbruik van
bevoegdheid opleveren zeker in het kader van de impact die de arrestatie van de
ouders op de kinderen zou hebben en het volkomen ontbreken van enig gevaar,
waarin de kinderen In Duitsland verkeerden. Daarnaast is het op deze wijze
belemmeren de ouders om voor hun belangen en die voor de kinderen bij de
rechter op te komen niet anders aan te merken dan een grove aantasting van de
grondrechten van het procesrecht.(art 6 EVRM en 47 van Het Handvest) Het was de
bedoeling van Bureau jeugdzorg en Justitie om de ouders te arresteren om hen
onder druk te zetten de kinderen af te geven aan Bureau jeugdzorg. Ook aan dit
arrestatiebevel en de impact die dat heeft, gaat de rechtbank ongemotiveerd en volkomen ten onrechte aan voorbij. Er is
geen sprake van een eerlijk proces geweest als bedoeld in art 47 van het
handvest en art 6 van Het EVRM. Moeder is ook niet bij haar werkgever
verschenen op een afspraak, die door BJZ was gearrangeerd op 6 december 2011 in
verband met de gerechtvaardigde vrees voor aanhouding.
c) De rechtbank stelt dat
ouders al strafbaar zijn aan een strafbaar feit, omdat op 25 november 2011 de
machtiging tot uithuisplaatsing was uitgesproken. Men kan alleen een strafbaar
feit plegen, indien de strafbaarheid van de feiten openbaar is gemaakt. Indien
men wetenschap heeft of kan hebben dat men een strafbaar feit pleegt. De beschikking, waarin alleen een bevoegdheid
tot het uithuisplaatsen aan Bureau Jeugdzorg wordt toegekend, kan nooit
betekenen dat ouders om wie het gaat, reeds door de beschikking zelve zonder
bekendmaking en tenuitvoerlegging, een strafbaar feit kunnen plegen door hun
kinderen te blijven verzorgen. Verwezen wordt naar onder meer artikel 1 wet
boek van strafrecht (het legaliteitsbeginsel) art 49 van het handvest, artikel
3:40 Awb (de constitutieve werking van de bekendmaking) en art 7 EVRM en art 5 lid 1 R.O. Nu het
betreft een privaatrechtelijke rechtspersoon, die de bevoegdheid heeft tot
uithuisplaatsing over te gaan , is art 430 lid 3 Rv de wijze van bekendmaking
van een bij verstek gewezen beschikking. Bekendmaking op de door de wet
voorgeschreven wijze heeft nimmer plaats gehad. Een beschikking die niet bekend
is gemaakt aan betrokkene mag en kan geen rechtsgevolgen hebben. Ten onrechte
schendt de rechtbank in haar vonnis van 20 maart 2012 deze grondregel in de
rechtstaat en legitimeert daarmee onrechtmatig overheidsoptreden.(schending van
art 16 van de grondwet)
d) Dit soort optreden van
Justitie komt vaak voor en berust op afspraken, die er zijn gemaakt door
de rechterlijke macht ,openbaar ministerie , de Raad voor de Kinderbescherming
en Bureau jeugdzorg. De kinderrechter ziet dit optreden van Justitie altijd door
de vingers. Dat is volstrekt onacceptabel. Het lijkt evident dat het Europese
Hof van Justitie zich over dit overheidsoptreden en afspraken, die er zijn tussen
rechters, Raad voor de Kinderbescherming , Bureau Jeugdzorg en de officier van
Justitie over te nemen beslissingen, zou moeten buigen in het kader van een beoordeling
over een eerlijk procesvoering (art 47 van het Handvest) en bejegening met
dwangmiddelen van burgers (kinderen) door de overheid in relatie tot de ernstige
inbreuken op het EVRM en het Handvest van de grondrechten.
e) Op
14 december 2011 spreekt de kinderrechter (mr. K.R. Bosker) de
ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing uit (beschikking nr. 130516/JE RK
11-907) voor de duur van 1 maand met ingang van 25 februari 2012. Daarnaast
bekrachtigt zij de beschikking van 25 november 2011 (nr. 130541/JE RK 11-909)
zonder de bevoegdheid te toetsen en evenmin of op grond van de feiten er
gronden voor een uithuisplaatsing en een ondertoezichtstelling ingevolge de wet
bestaan. (1:254, 255, 261 BW)
f) In
strijd met art 277 en art 279 Rv zijn door de rechtbank ook voor de behandeling
van het verzoekschrift van 24 november 2011 de ouders niet opgeroepen voor de zitting en het inleidend verzoekschrift is
hen niet toegestuurd. Ze zijn niet in gelegenheid gesteld te worden gehoord. Ten
onrechte gaat de rechtbank aan al deze elementaire vereisten voorbij.
g) In
de beschikking van 14 december 2011 stelt de rechter vast, dat de kinderen een
vaste en bekende woon- en verblijfplaats hebben in Duitsland. (Dit wordt
bevestigd door de uitspraak van het Gerechtshof van 29 augustus 2012
beschikking LJN:BX 8436, nr.200.110.550/01). Derhalve was de rechter op grond
van art 8 Brussel II bis, art 5 Rv en
art 265 Rv niet bevoegd. Ook deze beschikking is nietig en onrechtmatig. De
beschikking is ook geen executoriale titel nu het niet in het hoofd voert de
woorden “in Naam der Koningin” zoals wettelijk vereist in art 430 lid 2 Rv.
D.
De
voorbereiding en bekendmaking van de machtiging uithuisplaatsing alsmede 430
lid 3 en de uitoefening van politiedwang (812 RV).
a)
Volgens de rechtbank in haar vonnis van
20 maart 2012 heeft een beschikking machtiging uithuisplaatsing rechtskracht vanaf het moment, dat de beschikking is
uitgesproken. De Rechtbank stelt dat vanaf de uitspraak Bureau Jeugdzorg het
recht heeft, zonder bekendmaking, kinderen van hun ouders weg te halen. De
ouders hebben volgens de rechtbank vanaf
de uitspraak geen gezag meer over de kinderen. Bekendmaking op de door de wet
voorgeschreven wijze aan betrokkenen alvorens de kinderen weg te halen is volgens
de rechtbank niet nodig. Deze volstrekt ongemotiveerde stelling van de
rechtbank steunt niet op het recht. Is
in strijd met de grondwet. Rechten en plichten met betrekking tot de eigen kinderen
van ouders afnemen op basis van een niet bekend gemaakte beschikking houdt het
einde in van de rechtstaat.
b)
In de beschikking van 14 december 2011
wordt de machtiging uithuisplaatsing uitgesproken vanaf 25 februari 2012. Ten
onrechte gaat de rechtbank er aan voorbij dat er zeker geen machtiging tot
uithuisplaatsing bestond tot 25 februari 2012.
c)
De rechtbank creëert in strijd met de
beginselen van de rechtstaat en de grondwet buiten de wet een beschikkingssoort
en baseert daarop ten onrechte een “recht” voor de Stichting om inbreuk te
maken op art 5 en 8 , van het EVRM en 6 en 7 van het Handvest.
d)
De rechtbank stelt dat door de
beschikking machtiging uithuisplaatsing vanaf het moment van de uitspraak de
Stichting “het recht” geeft kinderen weg te halen uit hun ouderlijke omgeving. In
feite is de rechtsbescherming van ouders en kinderen nog minder dan waar het
zou gaan om goederen. De aanspraak op goederen kan niet worden gerealiseerd
zonder betekening ex 430 lid 3 Rv van een vonnis tot afgifte.
e)
De rechtbank miskent de aard van de
beschikking al was het maar door in dit verband te spreken van een “recht”. Het
gaat hier om het delegeren van de bevoegdheid van de Staat om onder in
de wet omschreven omstandigheden en na zorgvuldige afweging van de betrokken
belangen en voorop stellen van de belangen van de kinderen, inbreuk te maken op
de mensenrechten art 5 en 8 EVRM en art 6,7, 52 van het Handvest. Op verzoek
van de Staat wordt die bevoegdheid toebedeeld aan een privaatrechtelijke organisatie.
f)
Het is ook ongerijmd, dat de rechtbank
de Staat , zonder enige motivatie, ook niet meer aansprakelijk houdt voor de
wijze, waarop die onderaannemer, de Privaatrechtelijke organisatie Stichting
Bureau Jeugdzorg, die in principe aan de Staat toekomende bevoegdheid
vervolgens invult. Bureau Jeugdzorg oefent
deze bevoegdheid uit onder toezicht van de Staat en de Staat blijft hoofdelijk aansprakelijk .
g)
De legitimiteit van de bekendmaking en de
reële executie van beschikkingen door de Stichting Bureau jeugdzorg dienen te
worden beoordeeld aan de hand van de dwingendrechtelijk privaatrechtelijke bepalingen
in het wetboek van rechtsvordering alsmede de vigerende regelgeving in de
Europese Unie en verdragsbepalingen.
h)
In het Nederlandse rechtstelsel
ontbreekt een elementaire vorm van rechtsbescherming van de burgers bij een inbreuk
door de overheid op de mensenrechten in kinderzaken. Wanneer door de Stichting uitvoering wordt
gegeven aan de bevoegdheid en kinderen uit hun ouderlijke omgeving zijn weggehaald
dient er, net zo zeer als dat in het strafrecht geldt bij de voorlopige
hechtenis, binnen enkele dagen een toets plaats te vinden door een
onafhankelijke rechter op basis van de feiten van de rechtmatigheid van het
gebruikmaken van de bevoegdheid. Die voorziening bestaat niet en gezien de verregaande
onzorgvuldigheid, waarmee de rechter de bevoegdheid toekent aan Bureau
Jeugdzorg/de Raad uit huis te plaatsen is dit manco des te schrijnender. (EHRM 29 november 1988, Nj 1989, 815 (Brogan),
§ 52 en 53). Schending art 5 lid 3 EVRM ).
i)
De kinderrechter oordeelt de machtiging
uithuisplaatsing slechts “marginaal”. Niet op basis van de feiten, maar alleen aan
de hand van het gestelde in de rapporten van Bureau Jeugdzorg en de Raad of een
machtiging kan worden verleend. Of de uithuisplaatsing zelve en de verlenging daarvan
is geschied op wettelijke gronden en aan de hand van de criteria van de
beginselen van behoorlijk bestuur, wordt niet
door de rechter getoetst. De wettelijke toetsingscriteria worden veranderd.
Beëindiging van
de uithuisplaatsing kan alleen of volgens de gedachten van Bureau jeugdzorg en
de Raad de veiligheid voor de kinderen bij terugkeer voldoende is gegarandeerd,
zonder dat onafhankelijk onderzoek is gedaan of de veiligheid van de kinderen
ooit in het geding is geweest en zonder onderzoek naar de feiten. (in strijd
met art 41 en art 47 van het Handvest). Op hetgeen de ouders inbrengen wordt geen
acht geslagen. De bewijslast dat er gronden voor een uithuisplaatsing zijn,
behoort te liggen bij Bureau jeugdzorg en de Raad. Die gronden moeten gedurende
de tijd van uithuisplaatsing aanwezig blijven. Dat bewijsbeginsel wordt structureel
niet toegepast in het kinderrecht. De praktijk is dat het Bureau Jeugdzorg en de Raad is die de rechter
de wet voorschrijft en bepaalt of de uithuisplaatsing voortduurt en wanneer het
ophoudt.
j)
De rechtsbescherming in kinderzaken
schiet fundamenteel tekort. Ook dit is een rechtsvraag die aan het Europese hof
dient te worden voorgelegd uit hoofde van schending van art 24 en art 47 van
het handvest en rechtsweigering 13 EVRM. Ten onrechte gaat de rechtbank aan dit
feit voorbij.
k)
De rechtbank stelt dat wegens de onmiddellijke
werking die zij de beschikking vanaf de uitspraak toekent 430 lid 3 Rv. en
derhalve ook 430. Lid 2 niet van
toepassing is en dat dus ook art 812 Rv toestaat, dat politiedwang wordt
toegepast zonder dat betekening heeft plaats gevonden. Ook dit standpunt vindt
geen steun in het recht. Uit wetsgeschiedenis blijkt dat 812 Rv alleen is
ingevoerd om niet telkenmale in kinderrechtbeschikkingen de strofe op te nemen
“met machtiging aan ,desnodig ,met behulp van de sterke arm etc. op te
nemen’. Nergens blijkt dat aan 812 Rv derogerende werking mag worden toegekend
met betrekking tot de betekeningverplichting (bekendmaking) van art 430 lid 3
Rv. Geen van de (verlengings)beschikkingen is ooit betekend aan de ouders in
Duitsland en al deze beschikkingen zijn derhalve onrechtmatig tenuitvoergelegd.
l)
Politieassistentie mag alleen worden ingezet, nadat is betekend en
indien politie-ingrijpen noodzakelijk
! is. Na betekening moeten de betrokkenen in de gelegenheid gesteld worden
eerst vrijwillig tot de uitvoering van de beschikking over te gaan alvorens er
gebruik mag worden gemaakt van het uiterst middel namelijk: overheidsgeweld.
Dat niet onnodig politieassistentie wordt ingezet geldt nog meer waar
het gaat om kinderen vanwege de impact die politiegeweld op kinderen heeft.
m)
De Rechtbank weigert ten onrechte en in
strijd met de grondwet de legitimiteit van het inzetten van politiedwang te
beoordelen.
n)
Arrestatie bevelen (art 54 Sr e.v.) ter aanhouding buiten
heterdaad mogen niet proactief worden uitgevaardigd en geen ander doel hebben
dan opsporing van personen die verdachte zijn van het plegen van een ernstig
strafbaar feit (Hr 19 oktober 1976 Nj 1978,53). Ook is huiszoeking en het
betreden van de woning gebonden aan strikte wettelijke regels en zonder
rechterlijke controle een onaanvaardbare inbreuk op art 8. (Zie EHRM 25
februari 1993 ECHR series A vol.256-A par 80n 96 Funke .Zie Boek 1 titel IV Sv.)
De rechtbank gaat hieraan ten onrechte volledig voorbij.
o)
Deze elementaire grondregels die ertoe dienen de burgers
(kinderen) te beschermen tegen
willekeurig dwangoptreden van de overheid en met name ook de elementaire regel,
dat er op korte termijn een toetsing door een onafhankelijke rechter van het
gebruik van bevoegdheden en politiegeweld, plaatsvindt worden structureel niet
nageleefd bij uithuisplaatsing van kinderen.
p) De
rechtbank gaat er ten onrechte ook aan voorbij dat het gerechtshof Den Haag bij
beschikking van 29 augustus 2012 beschikking LJN:BX 8436, nr.200.110.550/01 heeft
vastgesteld, dat de kinderen in november
2011 wel verhuisd zijn naar Duitsland en dat derhalve ook op het tijdstip
van het nemen van de beschikking namelijk op 14 december 2011 de kinderen hun
vaste woon- en verblijfplaats hadden in Duitsland. Volgens Brussel II Bis en de
Duitse wetgeving kan het gezag van de in Duitsland wonende ouders niet worden beperkt
door het uitspreken door een Groningse rechter van een machtiging
uithuisplaatsing ten behoeve van de
Stichting jeugdzorg Groningen. Uiteraard is dit een rechtsvraag voor te leggen
aan het Europese hof van Justitie. Betekening ex art 28 Brussel II Bis en
erkenning door de Duitse rechter van een Nederlandse uitspraak ingevolge
Brussel II Bis en de Duitse wet is toch het minste dat aan de tenuitvoerlegging
van de machtiging vooraf dient te gaan. Daaraan gaat de rechtbank volledig
voorbij.
q) De beschikking van 14
december 2011 noch de tenuitvoerlegging daarvan op 23 december 2011 heeft het
gezag van de in Duitsland wonende ouders rechtens beperkt en ook niet kunnen
beperken. Jeugdzorg had geen enkel recht en /of bevoegdheid de kinderen De OUDER
uit Duitsland te halen noch hier in Nederland de beschikking ten uitvoer te
leggen met betrekking tot kinderen die op haar verzoek gedwongen en zonder
bevel van de Duitse rechter de grens zijn overgezet.
E. Voorbereidingshandelingen voor het wegvoeren van de kinderen uit Duitsland
a) Jeugdzorg is vanaf 24
november 2011 in weer om de kinderen onder zich te krijgen en de kinderen uit
Duitsland weg te voeren. Het Jugendambt wordt bewerkt met verhalen, die de
ernst van situatie moeten bewijzen. Uit gespreksnotities tussen onder meer Bureau
Jeugdzorg en officier van Justitie mr A. de Vries blijkt dat het de bedoeling
de ouders wegens verdenking van kinderontvoering aan te laten houden, zodat het
Jugendambt de kinderen kan overdragen aan Jeugdzorg. De officier van justitie
zet het Bureau jeugdzorg ertoe aan (valse) aangifte wegens kinderontvoering
door de ouders in Duitsland te doen. Het
Jugendamt stelt zelf geen aanwijzingen te hebben dat er zorgen zijn in het
gezin en stelt niet bevoegd te zijn tot ingrijpen. Het Jugendambt en de Duitse
politie berichten medewerking te verlenen als ze het fiat krijgen van de Duitse
rechter Arlinghaus.
b) Jeugdzorg (mevr.
Klooster en de heer Luijtelaar)neemt dan contact op met kinderrechter mr. D. Flinterman om het wegvoeren
van de kinderen uit Duitsland te regelen met mr Arlinghaus. Na een telefoongesprek
op 23 december 2011 tussen haar en mr Arlinghaus, waarbij zij zegt uitleg te
hebben gegeven aan de beschikking van 14 december 2011, deelt mr Arlinghaus de medewerkers
Swalik en Wöste van het Jugendambt mede, dat zij zonder rechterlijke machtiging op
grond van art 42 Social Gezetsbuch de kinderen mogen weghalen en op transport
mogen stellen naar Nederland.
c) Mevrouw Flinterman
neemt ook contact op met de Liaisonrechter in Den Haag. Deze rechtbank, net als
alle andere rechters, wist dus, toen zij over de teruggeleiding moest oordelen,
van de betrokkenheid van hun collega bij kinderontvoering uit Duitsland.
d) De Officier van
Justitie de Vries vaardigt in verband met de operatie , opnieuw onrechtmatig,
Europese Arrestatiebevelen uit, die na de komst van de kinderen in Nederland
weer worden ingetrokken.
e) Ten onrechte gaat de
rechtbank voorbij aan de onrechtmatigheid van deze voorbereidingshandelingen
voor de kinderontvoering en met name aan de vragen die de betrokkenheid van de
genoemde rechters ten aanzien van de
onafhankelijkheid en eerlijkheid van de rechterlijke macht opwerpt in de latere
beoordelingen door de rechters van de zaak van de kinderen de OUDER. (Art 47
van het Handvest, art 6 Evrm)
F. De “Inobhutname” (PRODUCTIE A)
a) Op 23 december 2011
waren de meisjes, 2,3 en 4 jaar, met hun ouders op bezoek bij Nederlandse
buren, die ook kinderen hebben en met wie ze al jaren bevriend zijn.
Medewerkers van het Jugendambt en politie dringen het huis binnen. Er wordt een
“Inobhutname”, een niet ondertekend schrijven, uitgereikt. Op de plaats waar ingevolge
art 42 SGB een omschrijving zou moeten staan van feiten, die van
levensbedreigende aard voor de kinderen zijn, staat: “ das ein Beschluss des Gerichtes
in Groningen vorliegt”.
b) Er wordt medegedeeld
dat de ouders binnen 24 uur voor de
Duitse rechter zullen verschijnen, die het weghalen beoordelen zal. Dit verhoor
binnen 24 uur bij de Duitse rechter en toetsing is volgens de Duitse wet op
straffe van verval van de uithuisplaatsing verplicht. Deze zitting bij de Duitse rechter heeft
nooit plaatsgevonden. De “Inobhutname” was derhalve rechtens vervallen.
c) Voorts dient er sprake
te zijn van een levensbedreigende
situatie voor de kinderen en dat moet blijken uit eigen onderzoek van het Jugendambt. Ook daarvan is geen
sprake. De “Inobhutname” was derhalve onrechtmatig.
d) “Ein Besluss des
Gerichtes” is de toen niet aan ouders
bekend gemaakte beschikking van 14 december 2011 van mr Bosker.
e) De kinderen worden naar
een kindertehuis gebracht en op 27 december 2011 bij de Nederlandse grens
overgedragen aan Jeugdzorg, die hen op geheime adressen in Groningen
onderbrengt.
f)
Het enige contact dat tussen ouders en kinderen na ruim een maand werd
toegestaan, was een begeleid bezoek van 1 uur in de 14 dagen, dat 3 maanden door
Jeugdzorg onderbroken is geweest. Onderzoek naar de gezondheid van en het horen
van de kinderen door een
gedragsdeskundige is door Bureau jeugdzorg, rechtbank en gerechtshof i.s.m. art
12 IVRK geweigerd.
g) De
“Inobhutname” van 23 december 2011 is op zich zelf onrechtmatig en is een
illegale tenuitvoerlegging van een onbevoegd genomen en onrechtmatige
beschikking van de Groningse rechtbank van 14 december 2011 (o.a. strijd met
art 430 lid 3 Rv; art 3:40 Awb; art 28 , art 23, art 32 , art 33, art 37, 39
Brussel II Bis; art 6 EVRM,art 47 van het Handvest).
h)
Ten onrechte miskent de rechtbank dat de
“Inobhutname” de tenuitvoerlegging is van de beschikking van 14 december 2011.
Er is geen andere grond vermeld in de “Inobhutname” dan die beschikking.
i)
Ook passeert de rechtbank ten onrechte
het dien aangaande uitdrukkelijk gedane bewijsaanbod van de ouders. De
rechtbank passeert niet alleen het bewijsaanbod van de ouders, maar gaat er ten
onrechte aan voorbij dat de bewijslast dat de kinderen wel rechtmatig uit
Duitsland zijn weggevoerd ligt bij de Staat en Bureau Jeugdzorg. Vaststaat
immers dat de kinderen , zonder Duits rechterlijke bevel op grond van de
teruggeleidingsprocedure in strijd met het HKOV de grens zijn overgezet.
j)
Ook miskent de rechtbank dat de
“Inobhutname” alleen maar het gevolg is van de inspanningen en van een valse
voorstelling van zaken en misleiding door Bureau Jeugdzorg omtrent de gevaren
die kinderen liepen en de druk die op verzoek van Bureau jeugdzorg door de officier
van Justitie de Vries en rechter Flinterman op de Duitse autoriteiten, onder
meer op rechter Arlinghaus, werd
uitgeoefend. Er is geen enkele aanwijzing dat zonder die bemoeienis van Jeugdzorg
en rechter Flinterman en de officier van justitie er tot de “Inobhutname” zou
zijn overgegaan.
k)
Uit alles blijkt dat de rechtbank
partijdig, niet eerlijk en niet onafhankelijk geoordeeld heeft zoals conform
art 47 van het handvest en art 6 EVRM vereist. Het in deze omstandigheden niet toerekenen
aan Bureau Jeugdzorg van het weghalen van de kinderen uit Duitsland, omdat het
eventuele onrechtmatig gedrag van de autoriteiten aan Bureau jeugdzorg niet
valt aan te rekenen, is onbegrijpelijk.
l)
Ten onrechte stelt de rechtbank dat de
benodigde betekening ingevolge art 28 Brussel II Bis niet had hoeven plaats te
vinden.
G. Het Haags Kinderontvoeringsverdrag
a) In het schrijven van 31
juli 2012 verklaart de Centrale Autoriteit dat uit Nederland “ontvoerde”
kinderen alleen uit Duitsland mogen worden teruggeleid op basis van een bevel
van de Duitse rechter na een teruggeleidingsprocedure.
b) De Centrale Autoriteit stelt
dat het op de weg had gelegen van de Stichting
Bureau Jeugdzorg om de teruggeleidingsprocedure te starten.
c) De Duitse rechter is de
enige bevoegde rechter, die beoordeelt , na het horen van de ouders en de
kinderen, of er sprake is van ontvoering in de zin van art 3 van het HKOV, en
of er sprake is van weigeringsgronden van 13 HKOV. Geïntimeerden hebben de gang
voor de ouders naar Duitse rechter opzettelijk en wederrechtelijk belemmerd.
Dat is onrechtmatig! En ook nu opnieuw en nog steeds proberen geïntimeerden de
teruggeleidingsprocedure te vermijden door Europese Arrestatiebevelen uit te
vaardigen en de verlenging machtiging uithuisplaatsing uit te laten spreken.
Waarom wordt de teruggeleidingsprocedure niet aangevangen, als de ouders de
kinderen eind september 2012 naar Duitsland zouden hebben ontvoerd. ? De ouders
wensen vanaf het begin dat de hele zaak beoordeeld wordt door de Duitse rechter
conform het HKOV en niet onderworpen te zijn aan de willekeur van Bureau
Jeugdzorg en de officier van Justitie. Dat is zeer slecht voor de kinderen en
onrechtmatig ouders en kinderen de toegang tot de bevoegde Duitse rechter te
belemmeren.
d) Uit de uitvoeringswet
en uit het verdrag blijkt, dat de procedure ingevolge het HKOV boven de ten
uitvoerlegging gaat van kinderbeschermingsmaatregelen en boven het uitoefenen
van de strafvorderlijke bevoegdheden. Ten onrechte miskent de rechtbank dat.
H. Het gerechtshof Leeuwarden 1 maart 2012
a)
Op 17 februari 2012 zijn de ouders - voor de eerste maal! – in verband met
het door hen ingestelde beroep tegen de op 24 en 25 november 2011 door de Raad
verzochte beschikkingen “gehoord” door een rechter, in casu het gerechtshof.
Ouders mochten
alleen op vragen van de leden van het hof een gericht antwoord geven. Vader
beschuldigde Bureau jeugdzorg van kinderontvoering en verweet dat er niets werd
gedaan om ouders en kinderen weer met elkaar te verenigen. De gezinsvoogd gaf
nooit thuis. Er was geen huisbezoek afgelegd. De kinderen waren niet onderzocht
etc. Vader werd aangezegd, dat hij uit de zaal zou worden verwijderd als hij
zijn mond niet zou houden. Een van de
raadsheren, mevrouw mr. M.P. den Hollander, gaf de ouders te verstaan, dat als
zij niet zouden meewerken met Bureau Jeugdzorg, zij hun kinderen definitief
zouden kwijtraken en ontheven zouden worden uit het ouderlijk gezag.
Dit soort
opmerkingen geeft aan hoe ouders tegemoet worden getreden in kinderzaken. Het
gelijk ligt altijd en bij voorbaat bij Bureau jeugdzorg en de Raad voor de
kinderbescherming. Zowel een medewerker van Bureau jeugdzorg als een medewerker
van de Raad hebben onafhankelijk van elkaar tegen de ouders en grootmoeder
gezegd dat procederen geen zin heeft in verband met afspraken, die er zijn
gemaakt tussen de rechterlijke macht en Bureau Jeugdzorg en de Raad. In beroep
gaan wordt gezien als tegenwerken. De macht over de kinderen worden gebruikt om
af te dwingen, dat ouders doen wat Jeugdzorg wenst en doet, zonder dat er ooit
beoordeeld wordt op grond van feiten of de uithuisplaatsing en OTS of legitiem
is en wat Bureau Jeugdzorg wenst en doet cq. niet doet wel in het belang is van
de kinderen.
b)
Op 1 maart 2012 acht het gerechtshof
Leeuwarden (LJN: BV9985, Gerechtshof Leeuwarden
, 200.100.831/01, mrs. I.A.Vermeulen, M.P. den Hollander en G. Jonkman )
de rechtbank Groningen alsnog bevoegd op grond van art 8 Brussel II bis. De
kinderen waren volgens het gerechtshof niet verhuisd naar Duitsland. Deze
uitspraak kwam, nadat de beschikking van 14 december 2011 op 23 december 2011
ten uitvoer was gelegd en na de gedwongen terug keer van de kinderen naar
Nederland. Er was noch door de Raad voor de Kinderbescherming noch door Bureau
Jeugdzorg beroep ingesteld tegen de vaststelling, dat de kinderen naar
Duitsland waren geëmigreerd. Het hof gaat er aan voorbij dat de kinderen in 23
december 2011 tot 27 december 2011 uit Duitsland waren weggehaald en ook dat de
politie had vastgesteld op 25 november 2011, dat de woning in Stadskanaal
ontruimd was en de kinderen ook niet bij grootmoeder zijn aangetroffen. Volgens
het Hof van Justitie dienen alle omstandigheden bij de beoordeling van de
woonplaats betrokken te worden en niet op basis van een eenzijdige en willekeurige
selectie.
Het gerechtshof is niet onpartijdig en eerlijk zoals bedoeld
in art 6 EVRM en art 47 van het Handvest Deze uitspraak van het gerechtshof is
nietig en onrechtmatig.
I.
De
teruggeleidingsprocedure conform het HKOV
a) Op 20 juli 2012 heeft de rechtbank Den Haag
LJN:BX3679, FA RK 12-4503, zaaknummer 421543 (mr M.J. Alt-van Endt, I.D.
Bellaart en J. Brandt) het op 19 juni 2012 ingediende verzoek van de ouders tot
terug-geleiding van de kinderen naar hun woonplaats in Duitsland en nietig
verklaring van alle beschikkingen afgewezen op de grond van de overwegingen in
het beschikking van het gerechtshof
Leeuwarden van 1 maart 2012 als zouden de kinderen sedert 25 november 2011 in
Nederland hun vaste woonplaats hebben en hebben behouden.
b) In
plaats van eerst de kernvraag in teruggeleidingszaken te beantwoorden of het weghalen
van de kinderen uit Duitsland in december 2011 als ontvoering in gevolge het
HKOV is te duiden verwijst de rechtbank die kernvraag naar de handelskamer van
de rechtbank. De kinderen worden in strijd met HKOV ( middels een
gedragsdeskundige) niet gehoord. De uitspraak is onrechtmatig, omdat de
teruggeleiding niet kan worden afgewezen zonder een oordeel te geven of er
sprake was van een ontvoering in de zin van art 3 HKOV en bovendien is het
strijdig met het spoedkarakter dat teruggeleidingsprocedures ingevolge het
verdrag hebben. Het stond onbetwist vast dat in strijd met het HKOV en in
strijd met de uitvoeringwet HKOV (art 13) de kinderen zonder bevel van de
Duitse rechter uit Duitsland waren teruggevoerd. Het stond derhalve onbetwist vast
dat er sprake was van kinderontvoering in de zin van art 3 HKOV.
c) De rechter geeft de ouders bij voorbaat
ongelijk, volstrekt de feiten negerend. Er is sprake van rechtsweigering 13
EVRM en een verregaande mate van partijdigheid en flagrante schending van art 6
EVRM en 47 van Handvest.
d) Op
29 augustus 2012 ( beschikking LJN:BX 8436, nr.200.110.550/01) bevestigt het gerechtshof de uitspraak van de
rechtbank Den Haag wat de verwijzing naar een gewone civiele kamer, de
afwijzing van de teruggeleiding en de afwijzing van de nietigverklaring van alle
eerdere beschikkingen af .
Maar in tegenstelling tot de rechtbank
en het gerechtshof Leeuwarden van 1 maart 2012 stelt het gerechtshof vast dat de kinderen in november 2011 naar Duitsland
zijn verhuisd. Het gerechtshof weigert desalniettemin de bevoegdheid van de
Groningse rechtbank in verband met de beschikkingen van 25 november 2011 en van 14 december 2011 te toetsen aan art 5 Rv
en art 265 Rv en art 8 van de Brussel II bis verordening.
Volgens het gerechtshof was het
inleidende verzoekschrift op 22 oktober 2011 ingediend en mochten de ouders
daarom niet in november 2011 naar Duitsland verhuizen. Die stelling berust niet
op de feiten. Op valse gronden wijst het
Gerechtshof op voorhand en opnieuw, de kinderontvoering en het HKOV negerend, de
teruggeleiding af. Vaststaat dat het verzoekschrift op 24 november 2011 was ingediend dus, nadat het
gezin naar Duitsland was verhuisd. Het indienen van het verzoekschrift tot ots
en uithuisplaatsing, kan niet worden
opgevat als verbod om naar Duitsland te verhuizen. De uitspraak is partijdig en
onrechtmatig. Ook deze constitutieve werking van de indiening van een
verzoekschrift tot ots en uhp kent de wet niet en is in strijd met het
officiële beleid.
J. HOGE RAAD
De Hoge Raad doet op 4 januari 2013 nr
12/02817 het cassatieverzoek tegen het arrest van het gerechtshof van 1 maart
2012 af op grond van art 81 lid 1 R.O.
Aan een dergelijke uitspraak kan niet de betekenis worden toegekend dat
de Nederlandse rechter bevoegd is geweest met betrekking tot de beschikkingen
van 25 november 2011 en 14 december 2011 en de navolgende beschikkingen, zoals
de rechtbank ten onrechte doet. Het verzoek van de ouders dit cassatieverzoek
tegelijkertijd te behandelen met het cassatieverzoek tegen de beschikking van
het gerechtshof van 29 augustus 2012 wegens verknochtheid is door de Hoge Raad
afgewezen.
De Hoge Raad heeft op 5
april 2013 12/04490 het verzoekcassatie
tegen de beschikking van het gerechtshof Den Haag 29 augustus 2012 zonder
motivering afgewezen op grond van 81 lid 1 R.O.
De Hoge Raad toetst niet meer of de lagere
rechtspraak het recht juist heeft toegepast zoals oorspronkelijk de bedoeling
van de cassatieverzoeken was. De Hoge Raad was benoemd door het Parlement met
de opdracht er op toe te zien dat het recht wordt toegepast. Dat uitgangspunt
is verlaten en cassatieverzoeken worden in behandeling genomen alleen voor
zover daar door de Hoge Raad, gehoord het standpunt van de advocaat- Generaal
mr. P Vlas, belang aan wordt gehecht.
De advocaat-generaal
stelde zich op het standpunt dat de kinderen op juiste wijze uit Duitsland van hun ouders waren
weggehaald, terwijl die kwestie nog onder de rechter was. Ook stelde hij dat de
bevoegdheidsregels juist waren toegepast, terwijl hij kennis had van het arrest
van 29 augustus 2012 dat op het tegendeel wees. Ten aanzien van de
teruggeleiding beriep mr. P.Vlas zich er op dat mogelijkheid van cassatie was
afgeschaft. Hij zag geen dusdanig principiële verweren dat tot cassatie moest
worden overgegaan. De cassatiemiddelen deed hij af als onbegrijpelijk.
K. Het
vonnis van de rechtbank Den Haag heeft op 20 maart 2013 (LJN: BZ7380,
C/09/424946/ HA ZA 12 – 967) uitspraak gedaan.
Dit vonnis is het product van de
beschikking van 29 augustus 2012 van het gerechtshof. De ouders zijn door de rechtbank
en Hof gedreven in de handen van de Handelskamer met alle daaraan verbonden
kosten, terwijl de uitkomst van tevoren al vaststaat ten faveure van de Staat
en Bureau Jeugdzorg vaststaat.
De uitspraak van de rechtbank kan niet
anders dan als rechtsweigering en partijdig worden gekwalificeerd. (Schending
van art 13 EVRM art 6 EvrM en art 47 van het handvest) Bij voorbaat zijn ouders
kansloos, omdat de rechtbank er van uitgaat dat de afwijzing van de teruggeleiding en de
afwijzing van de vordering tot nietig verklaring van alle beschikkingen en de
bevoegdheid van de Groningse rechter, onaantastbaar zijn. Dit betekent dat er
geen sprake kan zijn van een fair trial en een oordeel van een onafhankelijke
rechter over de hoofdvraag namelijk “De verklaring voor recht , dat het
weghalen van de kinderen uit Duitsland naar Nederland onrechtmatig is”.
De rechtbank verandert die rechtsvraag
in de vraag of Bureau Jeugdzorg aansprakelijk is voor eventueel onrechtmatig
handelen van de Duitse autoriteiten.
Het bewijsaanbod van de ouders wordt
ongemotiveerd gepasseerd, omdat de rechtbank als vaststaand aanneemt in verband
met de uitspraak van de Hoge Raad, dat er geen sprake is van ontvoering in de
zin van art 3 HKOV uit Duitsland.
Het heeft er alle schijn van dat appellanten bij de beoordeling van de
rechtsvragen, die in belangrijke mate gaat over onrechtmatige rechterlijke
uitspraken en onrechtmatige betrokkenheid van rechters en officieren van
justitie bij kinderontvoering bij voorbaat geen kans hebben op een onafhankelijk
oordeel door de nationale rechter.
Deze kwestie dient in
zijn volle omvang als prejudiciële vraag te worden beoordeeld door het Europese
hof van Justitie, waartoe ik nog een aantal overwegingen wil plaatsen.
A.
Bevoegdheid
a)
Met betrekking tot bevoegdheid geldt dat
in gemelde internationale zaak op basis van de EU verordening Brussel II bis
een keuze dient te worden gemaakt
tussen het Nederlandse recht en het Duitse recht, tussen de Nederlandse rechter
en de Duitse rechter. De bevoegdheidskwestie raakt de kern van de rechtsstaat
en de internationale rechtsorde. Het standpunt van klagers is dat er sprake is
van inbreuken op 6 en 7 van het Handvest en art 8 EVRM en art 5 van het EVRM.
Inbreuken op die door die artikelen gewaarborgde rechten mogen alleen, indien
de wetten, verdragen (het Eu-verdrag, HKOV) en EU-verordeningen zijn nageleefd.
Dat is in deze kwestie niet het geval. Er is in strijd gehandeld met de
belangen van de kinderen, wier toekomst op het moment dat de verzoeken tot het
treffen van kinderbeschermingsmaatregelen werden ingediend, al in Duitsland
lag. (art 24 Van het handvest) De Nederlandse rechter heeft ten onrechte rechtsmacht
aangenomen in plaats van de zaak over te laten aan de Duitse rechter.
B.
De totstandkoming van de beschikkingen/
geen fair hearing/ geen toetsing van de gronden noch toetsing
tenuitvoerlegging, onrechtmatige rechtshandhaving.
a) Het
elementaire recht om te worden gehoord in het kader van ernstig inbreuk op de
vrijheid van de ouders en kinderen is geschonden. Het elementaire recht op een
rechtmatigheidstoets van de uithuisplaatsing , binnen een redelijke termijn
door een onafhankelijke rechter is de ouders en kinderen onthouden en er
ontbreekt ook in Nederlands rechtspraktijk ook een voorziening, waarbij binnen
korte tijd na de feitelijke uithuisplaatsing de uithuisplaatsing op
rechtmatigheid door een rechter wordt getoetst. (zie o.a. E.H.R.M. 7 juni 2011
S.T.S. tegen Nederland, no. 277/05 , zie EHRM 17 december
2002, appl. nr. 35731/97, paragraaf 92, Venema, EHRM). Brogan, EHRM 29 november 1988 A 1458).
b) Het
toekennen van constitutieve werking aan de beschikking machtiging
uithuisplaatsing en het indienen van verzoekschriften is in strijd met het
recht. Beschikkingen die niet vóór de tenuitvoerlegging bekend zijn gemaakt,
laat staan betekend (zoals voorgeschreven art 5 R.O. , art 430 lid 3 Rv en art
3:40 e.v. Awb en art 28 Brussel II Bis).Hier is ook het beginsel zoals
vastgelegd is art 7 van EVRM geschonden. Dit is een weergave van een algemeen beginsel
voor de burger van rechtszekerheid en bescherming tegen willekeur van
overheidsmaatregelen.
C.
Het proactief inzetten van
strafvorderlijke dwangmaatregelen door het uitvaardigen van (Europese)
arrestatie bevelen en zonder bevoegdheid binnendringen in woningen, het
belemmeren in het aanwezigheidsrecht van de burgers bij zittingen is een
onaanvaardbare inbreuk op het beginsel van art 47 van Het handvest op art 5 ,8
EVRM en 6 en 7 van het handvest.(art 10 en 12 ,15,16 Grondwet)
D.Het
belang van de kinderen is op geen enkele wijze bij de besluitvorming,
handhaving en tenuitvoerlegging van de maatregelen betrokken. Zij zijn niet
bevraagd. Het Uno-verdrag betreffende bescherming van de rechten van het kind
(IRVK) is in meerdere opzichten geschonden door geïntimeerden. Met name het
ontduiken van de verplichting ingevolge het HKOV door geen
teruggeleidingsprocedure te voeren dient onderwerp te zijn van een discussie
bij het Europese Hof van Justitie.
Art 3, art 5 lid
3 en lid 4, art 6 lid 1, art 7, art 8
lid 1 en 2 en art 13 EVRM, EG verordening 2201/2003 (Brussel II bis), Haags
Kinderontvoeringsverdrag alsmede de art 6,7,15 lid 2, art 24, art 41, 45, art
47 ,49 en art 52 van het Handvest van de Grondrechten, het IRVK en het
Unieverdrag zijn geschonden.
CONCLUSIE
het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20
maart 2013 en het tussenvonnis van 4 februari 2013, rolnummer C/09/424946/HA ZA
12 - 967 tussen appellanten als eisers en geïntimeerden als gedaagden gewezen
kunnen niet in stand blijven .
Mitsdien het het gerechtshof behage, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad,
het
vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 maart 2013 en het tussenvonnis van 4
februari 2013, rolnummer C/09/424946/HA ZA 12 - 967 tussen appellanten als
eisers en geïntimeerden als gedaagden gewezen te vernietigen en opnieuw
rechtdoende,
A.
De gerelateerde schendingen van Unieverdrag,
het handvest van de grondrechten , Brussel II Bis, Haag
Kinderontvoeringsverdrag en de schendingen van het IRVK etc. voor te leggen aan
het Europese Hof van Justitie.
B.
In ieder geval vast te stellen bij
arrest , uitvoerbaar bij voorraad, dat
I.
de kinderen onrechtmatig bij hun ouders in
Duitsland in de periode vanaf 23 december 2011 tot 27 december 2011 zijn
weggehaald en vervolgens op 27 december 2011 onrechtmatig zijn overgedragen aan
de grens aan Bureau Jeugdzorg en de politie en vervolgens de ouders en de kinderen onrechtmatig
onderworpen zijn aan kinderbeschermingsmaatregelen en blootstelling aan (internationale)
vervolging en dat geïntimeerden voor de schade daarvan aansprakelijk zijn.
II.
alle
beschikkingen vanaf 25 november 2011 houdende kinderbeschermingsmaatregelen/afwijzing
van de verzoek tot teruggeleiding vervallen dan wel nietig te verklaren wegens
ontbreken van (absolute en relatieve) bevoegdheid en wegens het niet voldoet
aan de minimale eisen die ingevolge wetboek van Rechtsvordering en Rechterlijke
organisatie, art. 6 EVRM en art 47 van het handvest en het Haags
Kinderontvoeringsverdrag 1980 en het Internationaal Verdrag voor de rechten van
het kind (IVRK) aan rechtspleging en kinderbeschermingsmaatregelen kunnen worden
gesteld.
III.
er geen behoorlijke toetsing conform art
47 van het Handvest, art 6 EVRM door een onafhankelijke rechter binnen een redelijke termijn (4 dagen) na de inbreuken op de mensenrechten en met
name de rechten van het kind heeft plaatsgevonden
IV.
de
Unie verordening 2201/2003 (Brussel II bis), de verordening 1348/2000 en HKOV
en het Unieverdrag door Nederland niet, althans niet naar behoren zijn nageleefd.
V.
de bemoeienis van mr. Flinterman, mr. Arlinghaus
en de officieren van justitie de Vries en Severs bij het weghalen van de
kinderen uit Duitsland en het uitvaardigen van (Europese) arrestatiebevelen en (het
geven van toestemming tot) voor de inval en het binnen breken bij grootmoeder
onrechtmatig is geweest.
VI.
alle bemoeienis van Bureau Jeugdzorg en
de Raad voor de Kinderbescherming niet gebaseerd is geweest op feiten en op
wettelijke gronden en derhalve onrechtmatig is geweest
VII.
de kinderrechtbeschikkingen geen werking
kunnen hebben dan na betekening conform art 430 lid 3 Rv en de
tenuitvoerlegging van alle beschikkingen in dezen onrechtmatig is geweest.
VIII.
te
bevelen, dat de staat alle arrestatiebevelen intrekt en dat geïntimeerden alle
maatregelen staken om de kinderen uit Duitsland naar Nederland te brengen
alsmede opdracht geeft aan justitie in
Duitsland en het Jugendambt alle opsporingsactiviteiten naar appellanten
en naar de kinderen en iedere bemoeienis met de kinderen en appellanten te
staken.
Zulks op straffe van verbeurte van
een dwangsom van € 100.000,- voor iedere
overtreding van het te geven bevel na
betekening van het ten dezen te wijzen bevel.
IX.
Geïntimeerden
te veroordelen hoofdelijke tot vergoeding van alle schade, die appellanten als
gevolg van het onrechtmatig optreden hebben geleden, nader op te maken op te maken bij staat en te vereffenen
volgens de wet
X.
Geïntimeerden
te veroordelen tot betaling aan appellanten, hoofdelijk, als voorschot op de definitieve
schadeloosstelling van een bedrag van €
250.000,-
XI.
Geïntimeerden
te veroordelen in de kosten van de procedure
C.
Alsmede het gerechtshof bij wege van een
voorlopige voorziening, uitvoerbaar bij voorraad in afwachting van een
definitieve beslissing van het gerechtshof
· te bevelen, dat de
staat alle arrestatiebevelen intrekt en dat geïntimeerden alle maatregelen
staken om de kinderen uit Duitsland naar Nederland te brengen alsmede opdracht
geeft aan justitie in Duitsland en het
Jugendambt alle opsporingsactiviteiten naar appellanten en naar de kinderen en iedere
bemoeienis met de kinderen en appellanten te staken. Alsmede ertoe zorg te
dragen dat de uitschrijving van het gezin uit het adres te Esterwegen ongedaan
wordt gemaakt.
Zulks
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,- voor iedere
overtreding van het te geven bevel na betekening van de ten dezen te wijzen spoedvoorziening
Met
veroordeling van geïntimeerden in de kosten van de voorlopige voorziening.
Deze
spoedvoorziening is noodzakelijk, omdat de kinderen naar school moeten en het
zeer schadelijk voor hun ontwikkeling dat de
kinderen niet naar school gaan, in voortdurende angst moeten leven dat
ze opnieuw opgepakt worden en op transport naar Nederland worden gezet en
geplaatst worden ver van hun ouders vandaan en in voortdurende angst moeten
leven, dat de ouders worden aangehouden en overgeleverd aan de Nederlandse
autoriteiten.
Advocaat,
Mr.
H.F.M. Struycken
Tot zo ver, met bewondering, waardering en dank, de
motie van grieven van mr. Struycken.
'Slechte
ouders'?
Ouders hebben getracht om hun gezin bij elkaar te
houden, een gezin in stand te houden ondanks hun eenmalige felle ruzie. Zij
worden opgejaagd alsof het misdadigers betreft…. BJZ wil koste wat kost het
gezin splitsen door de kinderen onder te brengen in 3 pleeggezinnen die zo
graag een kind willen. BJZ wil de kinderen
nog maar hooguit een paar uurtjes per maand hun ouders gunnen… 'in het belang
van het kind' durven die dan ook nog te stellen….
Rest
nog een vraag:
Wat heeft dit gedrag van BJZ-Groningen en het OM met
'jeugdzorg' te maken?
Ceterum censeo BJZ esse delendam (naar Cato Maior)
Nico Mul
meldpuntjeugdzorg@gmail.com
Er zijn tegenwoordig afspraken met de politie dat meldingen waar kinderen in beeld komen ook worden doorgemeld naar Bjz.
BeantwoordenVerwijderenAlles wat de agneten op school hebben geleerd over onschuldpresumptie wordt resoluut het raam uit geknikkerd zodra er een melding over kinderen is, hoe vals of onjuist de melding ook is.
Bjz doet niet aan waarheidsvinding, en concludeert 'dus' niet zelden dat er wel wat aan de hand moet zijn, want de melding komt immers via de politie?
En zo zitten alle betrokkenen, inclusief de kinderrechters, in een moeras van onzorgvuldigheid en onkunde waar kinderen juist het slachtoffer van worden.
De knelpunten zijn al lang bekend, en een ezel stoot zich in het gemeen .. ,
maar in jeugdzorgland kan nog steeds ALLES fout gaan zonder behoorlijke mogelijkheden voor kinderen en ouders om herstel van de gemaakte fouten af te dwingen.
Het wordt tijd dat het EHRM wakker wordt ..
Het is op zichzelf al een grof schandaal dat het opstellen van dit stuk in Nederland(!) nodig is, maar het is tegelijk weer een kolossale blamage voor de Nederlandse rechters.
BeantwoordenVerwijderenWe zijn verloren. Schreef niet Pim Fortuyn een boek over "de verweesde samenleving?" Ik denk dat hij dit bedoelt. Er is van bovenaf geen integriteit teneinde ons te beschermen. Ik ga het boek halen bij de bieb.
BeantwoordenVerwijderenDe onafhankelijke rechterlijke macht (...) http://www.katholieknieuwsblad.nl/nieuws/item/4464-kritische-vragen-over-beweerdelijke-richtlijn-justitie.html
BeantwoordenVerwijderen"Er circuleert een copie van een ambtsinstructie (die ook aan Katholiek Nieuwsblad is aangeboden) waarin de minister van Justitie laat weten aan het College van procureurs-generaal dat aangiften tegen curatoren die gefraudeerd zouden hebben bij faillissementsfraude dadelijk geseponeerd dienen te worden (de zgn. "oplegmededeling"). Gerechtshoven zouden toegezegd hebben dit te dekken, door klachtprocedures ex artikel 12 niet te honoreren."
http://www.sdnl.nl/pdf/jan-poot-aan-hoge-raad-fokkens.pdf
Het beleid bij klachten over rechters en bv wrakingsverzoeken lijkt hetzelfde: zoveel mogelijk buiten behandeling stellen en/of niet-ontvankelijk of ongegrond verklaren.
VerwijderenIn de praktijk gebeurt dat niet zelden met de meest onzinnige argumenten.
De overheid lijkt niet te beseffen dat burgers niet achterlijk zijn, en later op een of andere (conveniërende) wijze het recht in eigen hand nemen, en dat dat de samenleving dan weer veel kan kosten ..
Het vooruitschuiven van ongemakkelijke waarheden is doorgaans een kostbare beleidskeuze.
Fokkens drijft in dezelfde warme prut als al die anderen.
VerwijderenWaarom zou hij onder de huidige bestuurscultuur (bij kritiek glashard liegen) zijn mooie baantje in de waagschaal stellen voor iets abstracts als 'de integriteit van de rechtstaat'?
Zouden àl die pleegouders die zo tuk op de kinderen van anderen zijn nu allemaal zo vreselijk onvruchtbaar zijn dat ze zelfs met de moderne medische technieken zelf hun zo gewenste kind niet op de wereld kunnen zetten?? Of zijn ze daar te lui of te gierig voor?
BeantwoordenVerwijderen//Een Nederlandse Europeaan