vrijdag 13 september 2013

BJZ en de grenzeloze jacht op kinderen

Een voorbeeld van opjagen van een gezin…

Huiselijk geweld is nooit goed te praten: niet tegen ouders, niet tegen kinderen.  Toch komen er wel eens meningsverschillen in een relatie voor die er heftig aan toe gaan…Soms komt er ook politie bij.


Zo ook in dit onderstaande geval: de politie is bij een huiselijk conflict betrokken geweest, enkele maanden later meent BJZ-Groningen (op grond van de ‘zorg melding’ van de politie, NIET op grond van enig zinnig onderzoek) dat de kinderen uit huis geplaatst moeten worden en gaat deze, buiten alle wettelijke en rechtsregels om, in Duitsland wegroven. Het ‘huiselijk geweld’ (ja alleen het conflict tussen de ouders)  is reeds lang opgelost en de ouders zijn gewoon samen…

Achteraf praten zowel de rechtbank Groningen als het Hof te Leeuwarden dit wangedrag goed… Kinderen die officieel in Duitsland wonen ‘mogen’ dus door BJZ zonder geldig rechterlijk vonnis, opgehaald worden om in NL-instellingen op te sluiten, weg van de ouders.
Ouders hebben bij een omgangsmoment het  ‘recht in eigen hand’ genomen en zijn eind 2012 gevlucht en ergens ondergedoken met hun 3 kinderen…. BJZ doet er alles aan om de kinderen terug in Nederland te krijgen, zelfs een Europees  arrestatiebevel….

De advocaat van de ouders, mr. H. Struycken, doet een beroep op het Europees Hof van Justitie en heeft mij toestemming gegeven zijn motie van grieven integraal te publiceren.  Het is een lang document geworden… maar lees en huiver… DAT is NEDERLAND: tot het uiterste worden gezinnen opgejaagd. KOSTE wat KOST moeten deze 3 kinderen hun ouders worden ontnomen ten bate van (de werkgelegenheid van) BJZ-Groningen. Alles onder het mom van ‘belang van het kind’.

KINDERRECHTEN’,

 bijvoorbeeld recht op gezinsleven?  Dat geldt alleen in het buitenland, maar niet in Nederland….


 
 De motie van grieven, met weglating van de namen van ouders en kinderen:


Gerechtshof Den Haag, sector civiel
Rolnr 200130141/01
Roldatum 24 september 2013
Rolnummer Rechtbank 424946 HA –ZA 2012-967
Memorie van Grieven, houdende vermeerdering/verandering van eis
houdende het  verzoek deze kwestie voor te leggen aan het Europese Hof van Justitie
houdende de vordering tot het treffen van een spoedvoorziening de (Europese) arrestatiebevelen van de ouders in te trekken en alle pogingen de kinderen van de ouders weg te halen te staken.
Inzake:
VADER   OUDER
en
MOEDER
Beiden wonende te E., Duitsland
appellanten
Advocaat: mr. H.F.M. Struycken
Tegen
Het Openbaar lichaam De Staat der Nederlanden
Gedomicilieerd te ‘s-Gravenhage
Advocaat : mr. C.M . Bitter
Geïntimeerde sub I
En
De Privaatrechtelijke Rechtspersoon De  Stichting Bureau Jeugdzorg
Gevestigd te Groningen
Advocaat: mr P.J. Montanus
Geïntimeerde sub II


Appellanten, de ouders, zijn in beroep gekomen tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 maart 2013 en het tussenvonnis van 4 februari 2013, rolnummer C/09/424946/HA ZA 12 - 967 tussen appellanten als eisers en geïntimeerden als gedaagden gewezen .
Appellanten leggen het procesdossier in eerste instantie over.
Appellanten doen zeggen voor grieven:

I.       INLEIDING
a)     Appellanten kunnen zich op geen enkele punt zich met de  vonnissen verenigen voor zover niet in het navolgende uitdrukkelijk bevestigd.
b)    Appellanten zullen hun eis wijzigen/vermeerderen. De Rechtbank heeft in haar vonnis van 4 februari en 20 maart 2013 haar oordeel ten onrechte beperkt tot het fungeren van Bureau Jeugdzorg en de Raad en heeft bij voorbaat de grondslag van de vordering verlaten en het toetsingskader beperkt.  De Staat is een en ondeelbaar. Appellanten hebben tot onderwerp van hun vordering het onrechtmatig weghalen van de kinderen uit Duitsland van hun ouders vandaan en het onrechtmatig handelen van meerdere staatsorganen naast de Raad voor de Kinderbescherming,  (leden van ) de rechterlijke macht, en het openbaar ministerie aan de orde gesteld.
c)     Appellanten stellen zich op het standpunt, dat de aan de orde zijnde rechtsvragen in deze internationale kwestie dienen te worden voorgelegd aan het Europese Hof van Justitie, omdat het Unieverdrag, en verschillende Unie verordeningen het HKOV en de uitleg daarvan voorwerp zijn van discussie.  De rechtbank weigert in navolging van alle andere rechters een oordeel te geven over de rechtmatigheid van het weghalen van de kinderen in Duitsland en het brengen van de kinderen in de Nederlandse  rechtssfeer zoals dat in de periode vanaf 23 december tot 28 december 2011 is geschied. Het standpunt van appellanten is dat de rechtsweigering zich met betrekking tot kwestie uit te spreken onhoudbaar is in het kader van de uitvoering van het Haags Kinderontvoeringsverdrag (HKOV) en daaraan gerelateerde Unie-verordeningen alsmede het Handvest van de Grondrechten in de Europese Unie en het EVRM. De rechtbank miskent ten onrechte dat de uitvoering van de verdragsverplichtingen uit hoofde van het HKOV boven de tenuitvoerlegging gaat van kinderbeschermingsmaatregelen van de  Groningse rechter met betrekking tot in Duitsland wonende kinderen en de strafvorderlijke maatregelen.
d)    Het onderwerp van het geschil betreft derhalve in deze zaak van internationale Kinderontvoering ook het niet naar behoren functioneren van de rechterlijke macht zelve, en het ontbreken van adequate toetsingsmogelijkheid  door een onafhankelijke  en eerlijke rechter binnen een redelijke termijn na de inbreuk op de mensenrechten en het daardoor ernstig tekort schieten van de rechtsbescherming.
e)     De uithuisplaatsing van de kinderen  van  OUDERS heeft plaatsgevonden op 23 december 2011. De ouders hebben de kinderen op 28 september 2012 mee teruggenomen naar Duitsland. De ouders, die in Duitsland wonen staan nog steeds gesignaleerd in Duitsland in verband met de op 28 september 2012 door officier van justitie Severs uitgevaardigde Europese Aanhoudingsbevelen tot overdracht aan de Nederlandse autoriteiten. Rechtbank en Hof hebben de gevraagde spoedvoorziening deze bevelen in te trekken ten onrechte afgewezen. Ten onrechte heeft de rechtbank op 20 maart 2013  de vordering tot intrekking van de niet legitieme Europese aanhoudingsbevelen afgewezen.
f)      De Staat heeft eind augustus 2013 opnieuw uitdrukkelijk geweigerd de Europese opsporingsbevelen in te trekken waartoe zij was gemaand. Dit aanmanen was met het doel in elk geval de kinderen de gelegenheid te geven in Duitsland naar school te gaan en het gewone leven weer op te vatten.
g)     Op 27 juni 2013 heeft het gerechtshof Leeuwarden de machtiging uithuisplaatsing en de ondertoezichtstelling verlengd tot 23 februari 2014. Het gerechtshof baseert zich ten aanzien van haar bevoegdheid op dezelfde gronden als haar uitspraak van 1 maart 2012 namelijk : dat de kinderen in Nederland hun gewone verblijfplaats hebben behouden.
h)    De kinderen waren toen zij werden weggehaald in december 2011 kerngezond, vrolijk en goed verzorgd. Er was niets bedreigends voor hen. Er is geen enkel feit, die er op zou kunnen duiden, dat de kinderen in hun ontwikkeling bij de ouders zouden zijn of zouden worden geschaad. Er is opvang buiten het gezin ook in Duitsland bij een goed eigen netwerk en een vertrouwde omgeving onder meer bij grootmoeder. Nadat op 28 september 2012 de kinderen door de ouders weer naar Duitsland zijn meegenomen worden ze weer goed verzorgd en met veel liefde en aandacht bejegend. Het ontbreekt de kinderen in de gegeven omstandigheden niets en de beperkingen in hun ontwikkeling en gevaren, die hen bedreigen , zijn voor de volle honderd procent toe te rekenen aan geïntimeerden.
i)       Uithuisplaatsing van kinderen is een  ingreep in het gezin met grote gevolgen en  zeer schadelijke gevolgen. Het dient het uiterste middel te zijn op basis van een zorgvuldige afweging van de belangen en zo kort mogelijk te duren. Het gaat hier om ernstige inbreuken op de mensenrechten (5 en 8 EVRM en 6 en 7 en 33 van het Handvest) en op geen enkele wijze is er sprake geweest van enige zorgvuldigheid bij geïntimeerden bij de voorbereiding, het uitspreken en de uitvoering van getroffen  maatregelen en handelingen noch heeft  afweging van de belangen van de kinderen plaatsgevonden noch is er sprake van een juiste en eerlijke toepassing van het recht noch van toetsing door een onafhankelijke rechter binnen een redelijke termijn.(schending art 6 EVRM en art 47 van het Handvest, art 7 EVRM en art 13 EVRM en art 24 van het handvest)

 II.     FEITEN en Grieven
A.Algemeen
a)     Verzoekers zijn vader en moeder van KIND 1, KIND 2 en KIND3 de OUDER, geboren respectievelijk op  maart 2007,  maart 2008 en  oktober 2009. Verder te noemen de kinderen.
b)    Reden, waarom de Raad en Bureau Jeugdzorg  zich met het gezin zijn gaan bemoeien is dat de ouders in 2010 en 2011 ruzie  met elkaar hadden en daarbij de politie hebben  betrokken. Enig bewijs van de wederzijdse aantijgingen van mishandelingen en bedreigingen in de vorm van getuigenverklaring of een medische verklaring  is nooit  geproduceerd. De politie heeft zelfstandig geen onderzoek gedaan. Op basis van een verhaal van vader heeft de politie maanden later uit het niets moeder een huisverbod van een week opgelegd. De politie heeft een “zorgmelding” gedaan.
c)     Jeugdzorg (Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg) komt dan in actie met één doel : de kinderen weghalen. Er wordt niet onderzocht op grond van feiten of er nog conflicten zijn, wat de aard en de oorzaak is van de conflicten of de kinderen lijden of geleden hebben onder de ruzie tussen de ouders. De kinderen wisten niets van de spanningen tussen de ouders en hadden er ook geen hinder van ondervonden. De ouders hadden  hun onderlinge problemen zelf opgelost. Dat is door de gedragsdeskundige in februari 2012 bevestigd. De ouders zijn ook bij elkaar gebleven. Jeugdzorg heeft in oktober 2011 medegedeeld, dat zij een verzoekschrift tot ondertoezichtstelling zou gaan indienen. De ouders waren het daarmee fundamenteel niet eens en waren in afwachting van een oproeping om te verschijnen bij de rechtbank.
d)    Begin november 2011 is het gezin naar Duitsland verhuisd en op 23 November 2011 uitgeschreven uit Stadskanaal . Dit laatste hing samen met het feit dat de benodigde paspoorten moesten worden aangevraagd en verlengd. Op 23 november 2011 hebben klagers een huurovereenkomst afgesloten voor de duur van minimaal 2 jaar en hebben zich ingeschreven in ADRES te E (Duitsland) en uitgeschreven uit ADRES te S. (Nld). Vanaf 23 november 2011 zijn betrokkenen belastingplichtig in Duitsland en ontvangen in Duitsland kinderbijslag. Vanaf begin november 2011 zijn ze ook voor ziektekosten verzekerd in Duitsland. Op 5 december 2011 zijn aan ouders en kinderen persoonsnummers toegekend.
e)     Op 31 juli 2012 verklaart de Centrale Autoriteit, dat de ouders het onbeperkte gezag hadden over de kinderen, toen zij in november 2011 naar Duitsland verhuisden . Er was geen aantekening in het gezagsregister opgenomen.
f)      Naar aanleiding van het bericht van uitschrijving uit Stadskanaal heeft  de Raad voor de Kinderbescherming  op 24 november 2011 een verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing ingediend bij de rechtbank. Op 25 november 2011 gevolgd door een verzoek tot spoedmachtiging tot uithuisplaatsing en voorlopige ondertoezichtstelling. De verzoekschriften en oproepingen zijn niet naar de ouders gestuurd.
g)     De grond voor het verzoek tot de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing was: de verhuizing naar Duitsland. Die grond is in strijd met de beginselen van vrij verkeer van goederen en personen, die in het Unieverdrag zijn vastgelegd.
h)    De verzoeken van de Raad zijn strijdig met het officiële bekend gemaakte beleid van het ministerie. Verwezen wordt naar https://zoek.officielebekendmakingen.nl/dossier/32373/kst-31839-10.html ) Kamerstuk 31839/10 reactie minister in deel II, met betrekking over vluchten voor jeugdzorg naar het buitenland, waarin minister Rouvoet stelt dat Bureau Jeugdzorg de zorg naar zijn evenknie in het buitenland hoort over te dragen als het gezin legitiem verhuisd is. Hij zegt: het is “een recht van de burger om te verhuizen naar het buitenland, ook wanneer er een raadsonderzoek loopt of er sprake is van een ondertoezichtstelling”.

A.   De Beschikking van 25 november 2011
a)     Op 25 november 2011 heeft bij beschikking met nr. 130541/JE RK 11-909 de kinderrechter (mr. L.C. Bosch) te Groningen de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld voor de periode van 3 maanden en bij spoedmachtiging uit huis geplaatst voor de periode van 4 weken. Zonder oproeping en horen van de ouders. De rechter stelt daarbij vast, dat de ouders zijn geëmigreerd naar Duitsland.(bevestigd door het arrest van 29 augustus 2012 van het gerechtshof Den Haag beschikking LJN:BX 8436, nr.200.110.550/01) De rechter had geen bevoegdheid deze beschikking te nemen. De beschikking is derhalve nietig. Een nietige beschikking kan nooit in kracht van gewijsde gaan en onaantastbaar zijn, zoals ten onrechte door de rechtbank in haar vonnis van 20 maart wordt gesteld.
b)    Dit soort verzoeken van de Raad van de kinderbescherming tot spoeduithuisplaatsing wordt automatisch door de rechter, in dit geval zonder bevoegdheidsonderzoek (i.s.m. art 17 Brussel II Bis, art 5 en 279 lid 1 Rv ) zonder onderzoek naar de feiten, zonder toetsing aan de wet en zonder het oproepen en het horen van de ouders ingewilligd. Dit terwijl dit soort beschikkingen er toe leidt, dat kinderen direct met politiegeweld uit hun ouderlijke omgeving worden weggerukt. Een ernstige schending van de mensenrechten. (art 5 en 8 EVRM art 6 en 7 van het Handvest) Dat is de praktijk en dat weten de kinderrechters. De rechter wist dat zij/hij onbevoegd was en ook de Raad voor de Kinderbescherming heeft willens en wetens dat de rechter onbevoegd was, de verzoeken in strijd met het hierboven genoemd beleid en de wet ingediend. De Raad heeft het verzoekschrift tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog geantedateerd (22 november 2011). Ook wisten de Raad en de rechter dat er geen enkele directe bedreiging voor de kinderen bestond, die rechtvaardigde met spoed de kinderen van hun ouders weg te halen. Een verhuizing naar Duitsland is geen feitelijk bedreiging voor de kinderen. De beschikking zelve is uiterst onzorgvuldig genomen. Er was geen spoedeisende reden de ouders niet op te roepen voor een verhoor.
c)     Het standpunt van appellanten is dat zowel de rechter als de Raad onrechtmatig hebben gehandeld in de wetenschap dat de verstrekte bevoegdheid tot uithuisplaatsing gebruikt zou worden om kinderen, als ze in Nederland verbleven, te ontvoeren.  Ook de bij de tenuitvoerlegging betrokken functionarissen  en Bureau Jeugdzorg wisten dat zij tot tenuitvoerlegging overgingen van een beschikking, die onrechtmatig was.

B.   De politie inval bij grootmoeder op 25 november 2011
a)     Op diezelfde dag wordt grootmoeder gealarmeerd door buurtgenoten, die haar vertellen dat de straat volstaat met politieauto's. De politie is bezig de voordeur met een ram te bewerken. Als zij thuis is gekomen komt de politie weer langs met medewerkers van Jeugdzorg . Volgens de politie heeft zij  van de officier van justitie mondelinge toestemming haar huis binnen te breken om de kinderen weg te halen. De spoedmachtiging van 25 november 2011 bleek later op tafel te zijn gelegd.
b)    Dit politie optreden met toestemming van de officier justitie (de Vries) is niet anders dan als onrechtmatig en als misbruik van bevoegdheid aan te merken. Dit optreden had duidelijk het oogmerk kinderen te ontvoeren. Herhaaldelijk is ook door Jeugdzorg aangegeven, dat de kinderen bij grootmoeder volledig veilig waren. De beginselen legaliteit en van noodzaak en subsidiariteit en zorgvuldigheid bij het gebruik van de geweldsmonopolie zijn door het openbaar ministerie, de Raad en Bureau Jeugdzorg zijn geschonden. Er heeft op geen enkele wijze een belangenafweging plaats gehad tussen betrokken belangen  van de kinderen, de impact die een dergelijk politiegeweld heeft op de betrokkenen en het “gevaar” die de kinderen bij grootmoeder en/of de ouders liepen. (schending art 24 en 52 van het Handvest, Strijd met de grondwet art 10 en 12 etc.)
c)     De beschikking was noch aan grootmoeder noch aan de ouders betekend, zoals vereist in  430 lid 3 Rv. Politieoptreden is eerst geoorloofd na betekening en nadat gebleken is dat betrokkenen niet in der minne bereid zijn mede te werken aan het uitvoeren van de beschikking. Ten onrechte weigert de rechtbank in haar vonnis het het optreden van justitie en Bureau Jeugdzorg  als onrechtmatig aan te merken en daaraan consequenties te verbinden. Dat is rechtsweigering. Schending Art 23 Rv. (zie art 10 en 12  grondwet)
d)    De beschikking van 25 november 2011 is ingevolge art 800 lid 3 Rv bij gebreke aan een rechtsgeldige bekendmaking ( geen betekening ex art 430 lid 3/28 Brussel II Bis)  en oproeping van de ouders (art 4-12EBetV) en het niet verschijnen van hen na 14 dagen van rechtswege komen te vervallen en had dus ook niet kunnen worden bevestigd en verlengd.

C.   De beschikking van 14 december 2011
a)     In de beschikking, die op de tafel was achter gelaten,  staat een datum, waarop de ouders door de rechter zouden worden gehoord naar aanleiding van de spoedmachtiging .(800 lid 3 Rv.) Grootmoeder  stuurt naar de zitting van 7 december 2011 een advocaat, die de rechter informeert over de politie-inval, er op wijst, dat er geen verzoekschrift naar de ouders is gestuurd, de ouders niet zijn opgeroepen en dat de rechter niet bevoegd was in verband met het feit dat de kinderen hun vast woon-en verblijfplaats in Duitsland hadden. De ouders verschijnen niet.
b)    Op 6 december 2011 heeft de  officier van justitie  op (valse) aangifte van de Raad en Bureau Jeugdzorg arrestatiebevelen wegens kinderontvoering uitgevaardigd. Ook dat is onrechtmatig en misbruik van bevoegdheid. De officier van justitie mag alleen arrestatie bevelen uitvaardigen, indien er sprake is van redelijke verdenking dat de ouders een ernstig strafbaar feit hebben begaan, de ouders woonden op een bekende woon en verblijfplaats in Duitsland. Die verdenking was er absoluut niet en ook al zou die er wel geweest zijn dan zou aanhouding van de ouders  volstrekt disproportioneel en misbruik van bevoegdheid opleveren zeker in het kader van de impact die de arrestatie van de ouders op de kinderen zou hebben en het volkomen ontbreken van enig gevaar, waarin de kinderen In Duitsland verkeerden. Daarnaast is het op deze wijze belemmeren de ouders om voor hun belangen en die voor de kinderen bij de rechter op te komen niet anders aan te merken dan een grove aantasting van de grondrechten van het procesrecht.(art 6 EVRM en 47 van Het Handvest) Het was de bedoeling van Bureau jeugdzorg en Justitie om de ouders te arresteren om hen onder druk te zetten de kinderen af te geven aan Bureau jeugdzorg. Ook aan dit arrestatiebevel en de impact die dat heeft, gaat de rechtbank ongemotiveerd  en volkomen ten onrechte aan voorbij. Er is geen sprake van een eerlijk proces geweest als bedoeld in art 47 van het handvest en art 6 van Het EVRM. Moeder is ook niet bij haar werkgever verschenen op een afspraak, die door BJZ was gearrangeerd op 6 december 2011 in verband met de gerechtvaardigde vrees voor aanhouding.
c)     De rechtbank stelt dat ouders al strafbaar zijn aan een strafbaar feit, omdat op 25 november 2011 de machtiging tot uithuisplaatsing was uitgesproken. Men kan alleen een strafbaar feit plegen, indien de strafbaarheid van de feiten openbaar is gemaakt. Indien men wetenschap heeft of kan hebben dat men een strafbaar feit pleegt.  De beschikking, waarin alleen een bevoegdheid tot het uithuisplaatsen aan Bureau Jeugdzorg wordt toegekend, kan nooit betekenen dat ouders om wie het gaat, reeds door de beschikking zelve zonder bekendmaking en tenuitvoerlegging, een strafbaar feit kunnen plegen door hun kinderen te blijven verzorgen. Verwezen wordt naar onder meer artikel 1 wet boek van strafrecht (het legaliteitsbeginsel) art 49 van het handvest, artikel 3:40 Awb (de constitutieve werking van de bekendmaking)  en art 7 EVRM en art 5 lid 1 R.O. Nu het betreft een privaatrechtelijke rechtspersoon, die de bevoegdheid heeft tot uithuisplaatsing over te gaan , is art 430 lid 3 Rv de wijze van bekendmaking van een bij verstek gewezen beschikking. Bekendmaking op de door de wet voorgeschreven wijze heeft nimmer plaats gehad. Een beschikking die niet bekend is gemaakt aan betrokkene mag en kan geen rechtsgevolgen hebben. Ten onrechte schendt de rechtbank in haar vonnis van 20 maart 2012 deze grondregel in de rechtstaat en legitimeert daarmee onrechtmatig overheidsoptreden.(schending van art 16 van de grondwet)
d)    Dit soort optreden van Justitie komt vaak voor  en  berust op afspraken, die er zijn gemaakt door de rechterlijke macht ,openbaar ministerie , de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau jeugdzorg. De kinderrechter ziet dit optreden van Justitie altijd door de vingers. Dat is volstrekt onacceptabel. Het lijkt evident dat het Europese Hof van Justitie zich over dit overheidsoptreden en afspraken, die er zijn tussen rechters, Raad voor de Kinderbescherming , Bureau Jeugdzorg en de officier van Justitie over te nemen beslissingen, zou moeten buigen in het kader van een beoordeling over een eerlijk procesvoering (art 47 van het Handvest) en bejegening met dwangmiddelen van burgers (kinderen) door de overheid in relatie tot de ernstige inbreuken op het EVRM en het Handvest van de grondrechten.
e)     Op 14 december 2011 spreekt de kinderrechter (mr. K.R. Bosker) de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing uit (beschikking nr. 130516/JE RK 11-907) voor de duur van 1 maand met ingang van 25 februari 2012. Daarnaast bekrachtigt zij de beschikking van 25 november 2011 (nr. 130541/JE RK 11-909) zonder de bevoegdheid te toetsen en evenmin of op grond van de feiten er gronden voor een uithuisplaatsing en een ondertoezichtstelling ingevolge de wet bestaan. (1:254, 255, 261 BW)
f)      In strijd met art 277 en art 279 Rv zijn door de rechtbank ook voor de behandeling van het verzoekschrift van 24 november 2011 de ouders niet opgeroepen voor de zitting en het inleidend verzoekschrift is hen niet toegestuurd. Ze zijn niet in gelegenheid gesteld te worden gehoord. Ten onrechte gaat de rechtbank aan al deze elementaire vereisten voorbij.
g)     In de beschikking van 14 december 2011 stelt de rechter vast, dat de kinderen een vaste en bekende woon- en verblijfplaats hebben in Duitsland. (Dit wordt bevestigd door de uitspraak van het Gerechtshof van 29 augustus 2012 beschikking LJN:BX 8436, nr.200.110.550/01). Derhalve was de rechter op grond van  art 8 Brussel II bis, art 5 Rv en art 265 Rv niet bevoegd. Ook deze beschikking is nietig en onrechtmatig. De beschikking is ook geen executoriale titel nu het niet in het hoofd voert de woorden “in Naam der Koningin” zoals wettelijk vereist in art 430 lid 2 Rv.

D.   De voorbereiding en bekendmaking van de machtiging uithuisplaatsing alsmede 430 lid 3 en de uitoefening van politiedwang (812 RV).
a)     Volgens de rechtbank in haar vonnis van 20 maart 2012 heeft een beschikking machtiging uithuisplaatsing rechtskracht  vanaf het moment, dat de beschikking is uitgesproken. De Rechtbank stelt dat vanaf de uitspraak Bureau Jeugdzorg het recht heeft, zonder bekendmaking, kinderen van hun ouders weg te halen. De ouders hebben volgens de rechtbank  vanaf de uitspraak geen gezag meer over de kinderen. Bekendmaking op de door de wet voorgeschreven wijze aan betrokkenen alvorens de kinderen weg te halen is volgens de rechtbank niet nodig. Deze volstrekt ongemotiveerde stelling van de rechtbank steunt niet op het recht.  Is in strijd met de grondwet. Rechten en plichten met betrekking tot de eigen kinderen van ouders afnemen op basis van een niet bekend gemaakte beschikking houdt het einde in van de rechtstaat.
b)    In de beschikking van 14 december 2011 wordt de machtiging uithuisplaatsing uitgesproken vanaf 25 februari 2012. Ten onrechte gaat de rechtbank er aan voorbij dat er zeker geen machtiging tot uithuisplaatsing bestond tot 25 februari 2012.
c)     De rechtbank creëert in strijd met de beginselen van de rechtstaat en de grondwet buiten de wet een beschikkingssoort en baseert daarop ten onrechte een “recht” voor de Stichting om inbreuk te maken op art 5 en 8 , van het EVRM en 6 en 7 van het Handvest.
d)    De rechtbank stelt dat door de beschikking machtiging uithuisplaatsing vanaf het moment van de uitspraak de Stichting “het recht” geeft kinderen weg te halen uit hun ouderlijke omgeving. In feite is de rechtsbescherming van ouders en kinderen nog minder dan waar het zou gaan om goederen. De aanspraak op goederen kan niet worden gerealiseerd zonder betekening ex 430 lid 3 Rv van een vonnis tot afgifte.
e)     De rechtbank miskent de aard van de beschikking al was het maar door in dit verband te spreken van een “recht”. Het gaat hier om het delegeren van de bevoegdheid van de Staat om onder in de wet omschreven omstandigheden en na zorgvuldige afweging van de betrokken belangen en voorop stellen van de belangen van de kinderen, inbreuk te maken op de mensenrechten art 5 en 8 EVRM en art 6,7, 52 van het Handvest. Op verzoek van de Staat wordt die bevoegdheid toebedeeld aan een privaatrechtelijke organisatie.
f)      Het is ook ongerijmd, dat de rechtbank de Staat , zonder enige motivatie, ook niet meer aansprakelijk houdt voor de wijze, waarop die onderaannemer, de Privaatrechtelijke organisatie Stichting Bureau Jeugdzorg, die in principe aan de Staat toekomende bevoegdheid vervolgens invult.  Bureau Jeugdzorg oefent deze bevoegdheid uit onder toezicht van de Staat  en de Staat blijft hoofdelijk aansprakelijk .
g)     De legitimiteit van de bekendmaking en de reële executie van beschikkingen door de Stichting Bureau jeugdzorg dienen te worden beoordeeld aan de hand van de dwingendrechtelijk privaatrechtelijke bepalingen in het wetboek van rechtsvordering alsmede de vigerende regelgeving in de Europese Unie en verdragsbepalingen.
h)    In het Nederlandse rechtstelsel ontbreekt een elementaire vorm van rechtsbescherming van de burgers bij een inbreuk door de overheid op de mensenrechten in kinderzaken.  Wanneer door de Stichting uitvoering wordt gegeven aan de bevoegdheid en kinderen uit hun ouderlijke omgeving zijn weggehaald dient er, net zo zeer als dat in het strafrecht geldt bij de voorlopige hechtenis, binnen enkele dagen een toets plaats te vinden door een onafhankelijke rechter op basis van de feiten van de rechtmatigheid van het gebruikmaken van de bevoegdheid. Die voorziening bestaat niet en gezien de verregaande onzorgvuldigheid, waarmee de rechter de bevoegdheid toekent aan Bureau Jeugdzorg/de Raad uit huis te plaatsen is dit manco des te schrijnender. (EHRM 29 november 1988, Nj 1989, 815 (Brogan), § 52 en 53). Schending art 5 lid 3 EVRM ).
i)       De kinderrechter oordeelt de machtiging uithuisplaatsing slechts “marginaal”. Niet op basis van de feiten, maar alleen aan de hand van het gestelde in de rapporten van Bureau Jeugdzorg en de Raad of een machtiging kan worden verleend. Of de uithuisplaatsing zelve en de verlenging daarvan is geschied op wettelijke gronden en aan de hand van de criteria van de beginselen van behoorlijk bestuur, wordt niet door de rechter getoetst. De wettelijke toetsingscriteria worden veranderd.
Beëindiging van de uithuisplaatsing kan alleen of volgens de gedachten van Bureau jeugdzorg en de Raad de veiligheid voor de kinderen bij terugkeer voldoende is gegarandeerd, zonder dat onafhankelijk onderzoek is gedaan of de veiligheid van de kinderen ooit in het geding is geweest en zonder onderzoek naar de feiten. (in strijd met art 41 en art 47 van het Handvest). Op hetgeen de ouders inbrengen wordt geen acht geslagen. De bewijslast dat er gronden voor een uithuisplaatsing zijn, behoort te liggen bij Bureau jeugdzorg en de Raad. Die gronden moeten gedurende de tijd van uithuisplaatsing aanwezig blijven. Dat bewijsbeginsel wordt structureel niet toegepast in het kinderrecht. De praktijk is dat het  Bureau Jeugdzorg en de Raad is die de rechter de wet voorschrijft en bepaalt of de uithuisplaatsing voortduurt en wanneer het ophoudt.
j)       De rechtsbescherming in kinderzaken schiet fundamenteel tekort. Ook dit is een rechtsvraag die aan het Europese hof dient te worden voorgelegd uit hoofde van schending van art 24 en art 47 van het handvest en rechtsweigering 13 EVRM. Ten onrechte gaat de rechtbank aan dit feit voorbij.
k)    De rechtbank stelt dat wegens de onmiddellijke werking die zij de beschikking vanaf de uitspraak toekent 430 lid 3 Rv. en derhalve ook  430. Lid 2 niet van toepassing is en dat dus ook art 812 Rv toestaat, dat politiedwang wordt toegepast zonder dat betekening heeft plaats gevonden. Ook dit standpunt vindt geen steun in het recht. Uit wetsgeschiedenis blijkt dat 812 Rv alleen is ingevoerd om niet telkenmale in kinderrechtbeschikkingen de strofe op te nemen “met machtiging aan ,desnodig ,met behulp van de sterke arm etc. op te nemen’. Nergens blijkt dat aan 812 Rv derogerende werking mag worden toegekend met betrekking tot de betekeningverplichting (bekendmaking) van art 430 lid 3 Rv. Geen van de (verlengings)beschikkingen is ooit betekend aan de ouders in Duitsland en al deze beschikkingen zijn derhalve onrechtmatig tenuitvoergelegd.
l)       Politieassistentie mag alleen worden ingezet, nadat is betekend en indien politie-ingrijpen noodzakelijk ! is. Na betekening moeten de betrokkenen in de gelegenheid gesteld worden eerst vrijwillig tot de uitvoering van de beschikking over te gaan alvorens er gebruik mag worden gemaakt van het uiterst middel namelijk: overheidsgeweld. Dat niet onnodig politieassistentie wordt ingezet geldt nog meer waar het gaat om kinderen vanwege de impact die politiegeweld op kinderen heeft.
m)  De Rechtbank weigert ten onrechte en in strijd met de grondwet de legitimiteit van het inzetten van politiedwang te beoordelen.
n)    Arrestatie bevelen (art 54 Sr e.v.) ter aanhouding buiten heterdaad mogen niet proactief worden uitgevaardigd en geen ander doel hebben dan opsporing van personen die verdachte zijn van het plegen van een ernstig strafbaar feit (Hr 19 oktober 1976 Nj 1978,53). Ook is huiszoeking en het betreden van de woning gebonden aan strikte wettelijke regels en zonder rechterlijke controle een onaanvaardbare inbreuk op art 8. (Zie EHRM 25 februari 1993 ECHR series A vol.256-A par 80n 96 Funke .Zie Boek 1 titel IV Sv.) De rechtbank gaat hieraan ten onrechte volledig voorbij.
o)    Deze elementaire grondregels die ertoe dienen de burgers (kinderen) te beschermen  tegen willekeurig dwangoptreden van de overheid en met name ook de elementaire regel, dat er op korte termijn een toetsing door een onafhankelijke rechter van het gebruik van bevoegdheden en politiegeweld, plaatsvindt worden structureel niet nageleefd bij uithuisplaatsing van kinderen.
p)    De rechtbank gaat er ten onrechte ook aan voorbij dat het gerechtshof Den Haag bij beschikking van 29 augustus 2012  beschikking LJN:BX 8436, nr.200.110.550/01 heeft vastgesteld, dat de kinderen in november 2011 wel verhuisd zijn naar Duitsland en dat derhalve ook op het tijdstip van het nemen van de beschikking namelijk op 14 december 2011 de kinderen hun vaste woon- en verblijfplaats hadden in Duitsland. Volgens Brussel II Bis en de Duitse wetgeving kan het gezag van de in Duitsland wonende ouders niet worden beperkt door het uitspreken door een Groningse rechter van een machtiging uithuisplaatsing ten behoeve van  de Stichting jeugdzorg Groningen. Uiteraard is dit een rechtsvraag voor te leggen aan het Europese hof van Justitie. Betekening ex art 28 Brussel II Bis en erkenning door de Duitse rechter van een Nederlandse uitspraak ingevolge Brussel II Bis en de Duitse wet is toch het minste dat aan de tenuitvoerlegging van de machtiging vooraf dient te gaan. Daaraan gaat de rechtbank volledig voorbij.
q)     De beschikking van 14 december 2011 noch de tenuitvoerlegging daarvan op 23 december 2011 heeft het gezag van de in Duitsland wonende ouders rechtens beperkt en ook niet kunnen beperken. Jeugdzorg had geen enkel recht en /of bevoegdheid de kinderen De OUDER uit Duitsland te halen noch hier in Nederland de beschikking ten uitvoer te leggen met betrekking tot kinderen die op haar verzoek gedwongen en zonder bevel van de Duitse rechter de grens zijn overgezet.

E.    Voorbereidingshandelingen voor het wegvoeren van de kinderen uit Duitsland
a)     Jeugdzorg is vanaf 24 november 2011 in weer om de kinderen onder zich te krijgen en de kinderen uit Duitsland weg te voeren. Het Jugendambt wordt bewerkt met verhalen, die de ernst van situatie moeten bewijzen. Uit gespreksnotities tussen onder meer Bureau Jeugdzorg en officier van Justitie mr A. de Vries blijkt dat het de bedoeling de ouders wegens verdenking van kinderontvoering aan te laten houden, zodat het Jugendambt de kinderen kan overdragen aan Jeugdzorg. De officier van justitie zet het Bureau jeugdzorg ertoe aan (valse) aangifte wegens kinderontvoering door de ouders in Duitsland te doen.  Het Jugendamt stelt zelf geen aanwijzingen te hebben dat er zorgen zijn in het gezin en stelt niet bevoegd te zijn tot ingrijpen. Het Jugendambt en de Duitse politie berichten medewerking te verlenen als ze het fiat krijgen van de Duitse rechter Arlinghaus.
b)    Jeugdzorg (mevr. Klooster en de heer Luijtelaar)neemt dan contact op met kinderrechter mr. D. Flinterman om het wegvoeren van de kinderen uit Duitsland te regelen met mr Arlinghaus. Na een telefoongesprek op 23 december 2011 tussen haar en mr Arlinghaus, waarbij zij zegt uitleg te hebben gegeven aan de beschikking van 14 december 2011,  deelt mr Arlinghaus de medewerkers Swalik en Wöste van het Jugendambt mede, dat zij zonder rechterlijke machtiging op grond van art 42 Social Gezetsbuch de kinderen mogen weghalen en op transport mogen stellen naar Nederland.
c)     Mevrouw Flinterman neemt ook contact op met de Liaisonrechter in Den Haag. Deze rechtbank, net als alle andere rechters, wist dus, toen zij over de teruggeleiding moest oordelen, van de betrokkenheid van hun collega bij  kinderontvoering uit Duitsland.
d)    De Officier van Justitie de Vries vaardigt in verband met de operatie , opnieuw onrechtmatig, Europese Arrestatiebevelen uit, die na de komst van de kinderen in Nederland weer worden ingetrokken.
e)     Ten onrechte gaat de rechtbank voorbij aan de onrechtmatigheid van deze voorbereidingshandelingen voor de kinderontvoering en met name aan de vragen die de betrokkenheid van de genoemde rechters  ten aanzien van de onafhankelijkheid en eerlijkheid van de rechterlijke macht opwerpt in de latere beoordelingen door de rechters van de zaak van de kinderen de OUDER. (Art 47 van het Handvest, art 6 Evrm)

F.    De “Inobhutname” (PRODUCTIE A)
a)     Op 23 december 2011 waren de meisjes, 2,3 en 4 jaar, met hun ouders op bezoek bij Nederlandse buren, die ook kinderen hebben en met wie ze al jaren bevriend zijn. Medewerkers van het Jugendambt en politie dringen het huis binnen. Er wordt een “Inobhutname”, een niet ondertekend schrijven, uitgereikt. Op de plaats waar ingevolge art 42 SGB een omschrijving zou moeten staan van feiten, die van levensbedreigende aard voor de kinderen zijn, staat: “ das ein Beschluss des Gerichtes in Groningen vorliegt”.
b)    Er wordt medegedeeld dat de ouders binnen 24 uur  voor de Duitse rechter zullen verschijnen, die het weghalen beoordelen zal. Dit verhoor binnen 24 uur bij de Duitse rechter en toetsing is volgens de Duitse wet op straffe van verval van de uithuisplaatsing verplicht.  Deze zitting bij de Duitse rechter heeft nooit plaatsgevonden. De “Inobhutname” was derhalve rechtens vervallen.
c)     Voorts dient er sprake te zijn van een levensbedreigende situatie voor de kinderen en dat moet blijken uit eigen onderzoek van het Jugendambt. Ook daarvan is geen sprake. De “Inobhutname” was derhalve onrechtmatig.
d)    “Ein Besluss des Gerichtes” is  de toen niet aan ouders bekend gemaakte beschikking van 14 december 2011 van mr Bosker.
e)     De kinderen worden naar een kindertehuis gebracht en op 27 december 2011 bij de Nederlandse grens overgedragen aan Jeugdzorg, die hen op geheime adressen in Groningen onderbrengt.
f)      Het enige contact dat tussen ouders en kinderen na ruim een maand werd toegestaan, was een begeleid bezoek van  1 uur in de 14 dagen, dat 3 maanden door Jeugdzorg onderbroken is geweest. Onderzoek naar de gezondheid van en het horen van de kinderen  door een gedragsdeskundige is door Bureau jeugdzorg, rechtbank en gerechtshof i.s.m. art 12  IVRK geweigerd.
g)    De “Inobhutname” van 23 december 2011 is op zich zelf onrechtmatig en is een illegale tenuitvoerlegging van een onbevoegd genomen en onrechtmatige beschikking van de Groningse rechtbank van 14 december 2011 (o.a. strijd met art 430 lid 3 Rv; art 3:40 Awb; art 28 , art 23, art 32 , art 33, art 37, 39 Brussel II Bis; art 6 EVRM,art 47 van het Handvest).
h)    Ten onrechte miskent de rechtbank dat de “Inobhutname” de tenuitvoerlegging is van de beschikking van 14 december 2011. Er is geen andere grond vermeld in de “Inobhutname” dan die beschikking.
i)       Ook passeert de rechtbank ten onrechte het dien aangaande uitdrukkelijk gedane bewijsaanbod van de ouders. De rechtbank passeert niet alleen het bewijsaanbod van de ouders, maar gaat er ten onrechte aan voorbij dat de bewijslast dat de kinderen wel rechtmatig uit Duitsland zijn weggevoerd ligt bij de Staat en Bureau Jeugdzorg. Vaststaat immers dat de kinderen , zonder Duits rechterlijke bevel op grond van de teruggeleidingsprocedure in strijd met het HKOV de grens zijn overgezet.
j)       Ook miskent de rechtbank dat de “Inobhutname” alleen maar het gevolg is van de inspanningen en van een valse voorstelling van zaken en misleiding door Bureau Jeugdzorg omtrent de gevaren die kinderen liepen en de druk die op verzoek van Bureau jeugdzorg door de officier van Justitie de Vries en rechter Flinterman op de Duitse autoriteiten, onder meer op rechter Arlinghaus,  werd uitgeoefend. Er is geen enkele aanwijzing dat zonder die bemoeienis van Jeugdzorg en rechter Flinterman en de officier van justitie er tot de “Inobhutname” zou zijn overgegaan.
k)    Uit alles blijkt dat de rechtbank partijdig, niet eerlijk en niet onafhankelijk geoordeeld heeft zoals conform art 47 van het handvest en art 6 EVRM vereist. Het in deze omstandigheden niet toerekenen aan Bureau Jeugdzorg van het weghalen van de kinderen uit Duitsland, omdat het eventuele onrechtmatig gedrag van de autoriteiten aan Bureau jeugdzorg niet valt aan te rekenen, is onbegrijpelijk.
l)       Ten onrechte stelt de rechtbank dat de benodigde betekening ingevolge art 28 Brussel II Bis niet had hoeven plaats te vinden.

G.  Het Haags Kinderontvoeringsverdrag
a)     In het schrijven van 31 juli 2012 verklaart de Centrale Autoriteit dat uit Nederland “ontvoerde” kinderen alleen uit Duitsland mogen worden teruggeleid op basis van een bevel van de Duitse rechter na een teruggeleidingsprocedure.  
b)    De Centrale Autoriteit stelt dat het op de weg had gelegen van de Stichting Bureau Jeugdzorg om de teruggeleidingsprocedure te starten.
c)     De Duitse rechter is de enige bevoegde rechter, die beoordeelt , na het horen van de ouders en de kinderen, of er sprake is van ontvoering in de zin van art 3 van het HKOV, en of er sprake is van weigeringsgronden van 13 HKOV. Geïntimeerden hebben de gang voor de ouders naar Duitse rechter opzettelijk en wederrechtelijk belemmerd. Dat is onrechtmatig! En ook nu opnieuw en nog steeds proberen geïntimeerden de teruggeleidingsprocedure te vermijden door Europese Arrestatiebevelen uit te vaardigen en de verlenging machtiging uithuisplaatsing uit te laten spreken. Waarom wordt de teruggeleidingsprocedure niet aangevangen, als de ouders de kinderen eind september 2012 naar Duitsland zouden hebben ontvoerd. ? De ouders wensen vanaf het begin dat de hele zaak beoordeeld wordt door de Duitse rechter conform het HKOV en niet onderworpen te zijn aan de willekeur van Bureau Jeugdzorg en de officier van Justitie. Dat is zeer slecht voor de kinderen en onrechtmatig ouders en kinderen de toegang tot de bevoegde Duitse rechter te belemmeren.
d)    Uit de uitvoeringswet en uit het verdrag blijkt, dat de procedure ingevolge het HKOV boven de ten uitvoerlegging gaat van kinderbeschermingsmaatregelen en boven het uitoefenen van de strafvorderlijke bevoegdheden. Ten onrechte miskent de rechtbank dat.

H.  Het gerechtshof Leeuwarden 1 maart 2012
a)     Op 17 februari 2012 zijn de ouders - voor de eerste maal! – in verband met het door hen ingestelde beroep tegen de op 24 en 25 november 2011 door de Raad verzochte beschikkingen “gehoord” door een rechter, in casu het gerechtshof.
Ouders mochten alleen op vragen van de leden van het hof een gericht antwoord geven. Vader beschuldigde Bureau jeugdzorg van kinderontvoering en verweet dat er niets werd gedaan om ouders en kinderen weer met elkaar te verenigen. De gezinsvoogd gaf nooit thuis. Er was geen huisbezoek afgelegd. De kinderen waren niet onderzocht etc. Vader werd aangezegd, dat hij uit de zaal zou worden verwijderd als hij zijn mond niet zou houden.  Een van de raadsheren, mevrouw mr. M.P. den Hollander, gaf de ouders te verstaan, dat als zij niet zouden meewerken met Bureau Jeugdzorg, zij hun kinderen definitief zouden kwijtraken en ontheven zouden worden uit het ouderlijk gezag.
Dit soort opmerkingen geeft aan hoe ouders tegemoet worden getreden in kinderzaken. Het gelijk ligt altijd en bij voorbaat bij Bureau jeugdzorg en de Raad voor de kinderbescherming. Zowel een medewerker van Bureau jeugdzorg als een medewerker van de Raad hebben onafhankelijk van elkaar tegen de ouders en grootmoeder gezegd dat procederen geen zin heeft in verband met afspraken, die er zijn gemaakt tussen de rechterlijke macht en Bureau Jeugdzorg en de Raad. In beroep gaan wordt gezien als tegenwerken. De macht over de kinderen worden gebruikt om af te dwingen, dat ouders doen wat Jeugdzorg wenst en doet, zonder dat er ooit beoordeeld wordt op grond van feiten of de uithuisplaatsing en OTS of legitiem is en wat Bureau Jeugdzorg wenst en doet cq. niet doet wel in het belang is van de kinderen.
b)    Op 1 maart 2012 acht het gerechtshof Leeuwarden (LJN: BV9985, Gerechtshof Leeuwarden , 200.100.831/01, mrs. I.A.Vermeulen, M.P. den Hollander en G. Jonkman ) de rechtbank Groningen alsnog bevoegd op grond van art 8 Brussel II bis. De kinderen waren volgens het gerechtshof niet verhuisd naar Duitsland. Deze uitspraak kwam, nadat de beschikking van 14 december 2011 op 23 december 2011 ten uitvoer was gelegd en na de gedwongen terug keer van de kinderen naar Nederland. Er was noch door de Raad voor de Kinderbescherming noch door Bureau Jeugdzorg beroep ingesteld tegen de vaststelling, dat de kinderen naar Duitsland waren geëmigreerd. Het hof gaat er aan voorbij dat de kinderen in 23 december 2011 tot 27 december 2011 uit Duitsland waren weggehaald en ook dat de politie had vastgesteld op 25 november 2011, dat de woning in Stadskanaal ontruimd was en de kinderen ook niet bij grootmoeder zijn aangetroffen. Volgens het Hof van Justitie dienen alle omstandigheden bij de beoordeling van de woonplaats betrokken te worden en niet op basis van een eenzijdige en willekeurige selectie.
Het gerechtshof  is niet onpartijdig en eerlijk zoals bedoeld in art 6 EVRM en art 47 van het Handvest Deze uitspraak van het gerechtshof is nietig en onrechtmatig.

I.      De teruggeleidingsprocedure conform het HKOV
a)      Op 20 juli 2012 heeft de rechtbank Den Haag LJN:BX3679, FA RK 12-4503, zaaknummer 421543 (mr M.J. Alt-van Endt, I.D. Bellaart en J. Brandt) het op 19 juni 2012 ingediende verzoek van de ouders tot terug-geleiding van de kinderen naar hun woonplaats in Duitsland en nietig verklaring van alle beschikkingen afgewezen op de grond van de overwegingen in het  beschikking van het gerechtshof Leeuwarden van 1 maart 2012 als zouden de kinderen sedert 25 november 2011 in Nederland hun vaste woonplaats hebben en hebben behouden.
b)    In plaats van eerst de kernvraag in teruggeleidingszaken te beantwoorden of het weghalen van de kinderen uit Duitsland in december 2011 als ontvoering in gevolge het HKOV is te duiden verwijst de rechtbank die kernvraag naar de handelskamer van de rechtbank. De kinderen worden in strijd met HKOV ( middels een gedragsdeskundige) niet gehoord. De uitspraak is onrechtmatig, omdat de teruggeleiding niet kan worden afgewezen zonder een oordeel te geven of er sprake was van een ontvoering in de zin van art 3 HKOV en bovendien is het strijdig met het spoedkarakter dat teruggeleidingsprocedures ingevolge het verdrag hebben. Het stond onbetwist vast dat in strijd met het HKOV en in strijd met de uitvoeringwet HKOV (art 13) de kinderen zonder bevel van de Duitse rechter uit Duitsland waren teruggevoerd. Het stond derhalve onbetwist vast dat er sprake was van kinderontvoering in de zin van art 3 HKOV.
c)      De rechter geeft de ouders bij voorbaat ongelijk, volstrekt de feiten negerend. Er is sprake van rechtsweigering 13 EVRM en een verregaande mate van partijdigheid en flagrante schending van art 6 EVRM en 47 van Handvest.
d)    Op 29 augustus 2012 ( beschikking LJN:BX 8436, nr.200.110.550/01)  bevestigt het gerechtshof de uitspraak van de rechtbank Den Haag wat de verwijzing naar een gewone civiele kamer, de afwijzing van de teruggeleiding en de afwijzing van de nietigverklaring van alle eerdere beschikkingen af .
Maar in tegenstelling tot de rechtbank en het gerechtshof Leeuwarden van 1 maart 2012 stelt het gerechtshof vast dat de kinderen in november 2011 naar Duitsland zijn verhuisd. Het gerechtshof weigert desalniettemin de bevoegdheid van de Groningse rechtbank in verband met de beschikkingen van 25 november 2011 en  van 14 december 2011 te toetsen aan art 5 Rv en art 265 Rv en art 8 van de Brussel II bis verordening.
Volgens het gerechtshof was het inleidende verzoekschrift op 22 oktober 2011 ingediend en mochten de ouders daarom niet in november 2011 naar Duitsland verhuizen. Die stelling berust niet op de feiten.  Op valse gronden wijst het Gerechtshof op voorhand en opnieuw, de kinderontvoering en het HKOV negerend, de teruggeleiding af. Vaststaat dat het verzoekschrift op  24 november 2011 was ingediend dus, nadat het gezin naar Duitsland was verhuisd. Het indienen van het verzoekschrift tot ots en uithuisplaatsing,  kan niet worden opgevat als verbod om naar Duitsland te verhuizen. De uitspraak is partijdig en onrechtmatig. Ook deze constitutieve werking van de indiening van een verzoekschrift tot ots en uhp kent de wet niet en is in strijd met het officiële beleid.

J.      HOGE RAAD
De Hoge Raad doet op 4 januari 2013 nr 12/02817 het cassatieverzoek tegen het arrest van het gerechtshof van 1 maart 2012 af op grond van art 81 lid 1 R.O.  Aan een dergelijke uitspraak kan niet de betekenis worden toegekend dat de Nederlandse rechter bevoegd is geweest met betrekking tot de beschikkingen van 25 november 2011 en 14 december 2011 en de navolgende beschikkingen, zoals de rechtbank ten onrechte doet. Het verzoek van de ouders dit cassatieverzoek tegelijkertijd te behandelen met het cassatieverzoek tegen de beschikking van het gerechtshof van 29 augustus 2012 wegens verknochtheid is door de Hoge Raad afgewezen.
De Hoge Raad heeft op 5 april 2013  12/04490 het verzoekcassatie tegen de beschikking van het gerechtshof Den Haag 29 augustus 2012 zonder motivering afgewezen op grond van 81 lid 1 R.O.
De Hoge Raad toetst niet meer of de lagere rechtspraak het recht juist heeft toegepast zoals oorspronkelijk de bedoeling van de cassatieverzoeken was. De Hoge Raad was benoemd door het Parlement met de opdracht er op toe te zien dat het recht wordt toegepast. Dat uitgangspunt is verlaten en cassatieverzoeken worden in behandeling genomen alleen voor zover daar door de Hoge Raad, gehoord het standpunt van de advocaat- Generaal mr. P Vlas, belang aan wordt gehecht.
De advocaat-generaal stelde zich op het standpunt dat de kinderen op juiste wijze uit Duitsland van hun ouders waren weggehaald, terwijl die kwestie nog onder de rechter was. Ook stelde hij dat de bevoegdheidsregels juist waren toegepast, terwijl hij kennis had van het arrest van 29 augustus 2012 dat op het tegendeel wees. Ten aanzien van de teruggeleiding beriep mr. P.Vlas zich er op dat mogelijkheid van cassatie was afgeschaft. Hij zag geen dusdanig principiële verweren dat tot cassatie moest worden overgegaan. De cassatiemiddelen deed hij af als onbegrijpelijk.
K.   Het vonnis van de rechtbank Den Haag heeft op 20 maart 2013 (LJN: BZ7380,  C/09/424946/ HA ZA 12 – 967) uitspraak gedaan.
Dit vonnis is het product van de beschikking van 29 augustus 2012 van het gerechtshof. De ouders zijn door de rechtbank en Hof gedreven in de handen van de Handelskamer met alle daaraan verbonden kosten, terwijl de uitkomst van tevoren al vaststaat ten faveure van de Staat en Bureau Jeugdzorg vaststaat.
De uitspraak van de rechtbank kan niet anders dan als rechtsweigering en partijdig worden gekwalificeerd. (Schending van art 13 EVRM art 6 EvrM en art 47 van het handvest) Bij voorbaat zijn ouders kansloos, omdat de rechtbank er van uitgaat  dat de afwijzing van de teruggeleiding en de afwijzing van de vordering tot nietig verklaring van alle beschikkingen en de bevoegdheid van de Groningse rechter, onaantastbaar zijn. Dit betekent dat er geen sprake kan zijn van een fair trial en een oordeel van een onafhankelijke rechter over de hoofdvraag namelijk “De verklaring voor recht , dat het weghalen van de kinderen uit Duitsland naar Nederland onrechtmatig is”.
De rechtbank verandert die rechtsvraag in de vraag of Bureau Jeugdzorg aansprakelijk is voor eventueel onrechtmatig handelen van de Duitse autoriteiten.
Het bewijsaanbod van de ouders wordt ongemotiveerd gepasseerd, omdat de rechtbank als vaststaand aanneemt in verband met de uitspraak van de Hoge Raad, dat er geen sprake is van ontvoering in de zin van art 3 HKOV uit Duitsland.
Het heeft er alle schijn van  dat appellanten bij de beoordeling van de rechtsvragen, die in belangrijke mate gaat over onrechtmatige rechterlijke uitspraken en onrechtmatige betrokkenheid van rechters en officieren van justitie bij kinderontvoering bij voorbaat geen kans hebben op een onafhankelijk oordeel door de nationale rechter.
Deze kwestie dient in zijn volle omvang als prejudiciële vraag te worden beoordeeld door het Europese hof van Justitie, waartoe ik nog een aantal overwegingen wil plaatsen.
A.     Bevoegdheid
a)     Met betrekking tot bevoegdheid geldt dat in gemelde internationale zaak op basis van de EU verordening Brussel II bis een keuze dient te worden gemaakt tussen het Nederlandse recht en het Duitse recht, tussen de Nederlandse rechter en de Duitse rechter. De bevoegdheidskwestie raakt de kern van de rechtsstaat en de internationale rechtsorde. Het standpunt van klagers is dat er sprake is van inbreuken op 6 en 7 van het Handvest en art 8 EVRM en art 5 van het EVRM. Inbreuken op die door die artikelen gewaarborgde rechten mogen alleen, indien de wetten, verdragen (het Eu-verdrag, HKOV) en EU-verordeningen zijn nageleefd. Dat is in deze kwestie niet het geval. Er is in strijd gehandeld met de belangen van de kinderen, wier toekomst op het moment dat de verzoeken tot het treffen van kinderbeschermingsmaatregelen werden ingediend, al in Duitsland lag. (art 24 Van het handvest) De Nederlandse rechter heeft ten onrechte rechtsmacht aangenomen in plaats van de zaak over te laten aan de Duitse rechter.
B.   De totstandkoming van de beschikkingen/ geen fair hearing/ geen toetsing van de gronden noch toetsing tenuitvoerlegging, onrechtmatige rechtshandhaving.
a)  Het elementaire recht om te worden gehoord in het kader van ernstig inbreuk op de vrijheid van de ouders en kinderen is geschonden. Het elementaire recht op een rechtmatigheidstoets van de uithuisplaatsing , binnen een redelijke termijn door een onafhankelijke rechter is de ouders en kinderen onthouden en er ontbreekt ook in Nederlands rechtspraktijk ook een voorziening, waarbij binnen korte tijd na de feitelijke uithuisplaatsing de uithuisplaatsing op rechtmatigheid door een rechter wordt getoetst. (zie o.a. E.H.R.M. 7 juni 2011 S.T.S. tegen Nederland, no. 277/05 , zie EHRM 17 december 2002, appl. nr. 35731/97, paragraaf 92, Venema, EHRM). Brogan, EHRM 29 november 1988 A 1458).

b)  Het toekennen van constitutieve werking aan de beschikking machtiging uithuisplaatsing en het indienen van verzoekschriften is in strijd met het recht. Beschikkingen die niet vóór de tenuitvoerlegging bekend zijn gemaakt, laat staan betekend (zoals voorgeschreven art 5 R.O. , art 430 lid 3 Rv en art 3:40 e.v. Awb en art 28 Brussel II Bis).Hier is ook het beginsel zoals vastgelegd is art 7 van EVRM geschonden. Dit is een weergave van een algemeen beginsel voor de burger van rechtszekerheid en bescherming tegen willekeur van overheidsmaatregelen.

C.   Het proactief inzetten van strafvorderlijke dwangmaatregelen door het uitvaardigen van (Europese) arrestatie bevelen en zonder bevoegdheid binnendringen in woningen, het belemmeren in het aanwezigheidsrecht van de burgers bij zittingen is een onaanvaardbare inbreuk op het beginsel van art 47 van Het handvest op art 5 ,8 EVRM en 6 en 7 van het handvest.(art 10 en 12 ,15,16 Grondwet)
D.Het belang van de kinderen is op geen enkele wijze bij de besluitvorming, handhaving en tenuitvoerlegging van de maatregelen betrokken. Zij zijn niet bevraagd. Het Uno-verdrag betreffende bescherming van de rechten van het kind (IRVK) is in meerdere opzichten geschonden door geïntimeerden. Met name het ontduiken van de verplichting ingevolge het HKOV door geen teruggeleidingsprocedure te voeren dient onderwerp te zijn van een discussie bij het Europese Hof van Justitie.
Art 3, art 5 lid 3 en lid 4,  art 6 lid 1, art 7, art 8 lid 1 en 2 en art 13 EVRM, EG verordening 2201/2003 (Brussel II bis), Haags Kinderontvoeringsverdrag alsmede de art 6,7,15 lid 2, art 24, art 41, 45, art 47 ,49 en art 52 van het Handvest van de Grondrechten, het IRVK en het Unieverdrag zijn geschonden.
CONCLUSIE
 het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 maart 2013 en het tussenvonnis van 4 februari 2013, rolnummer C/09/424946/HA ZA 12 - 967 tussen appellanten als eisers en geïntimeerden als gedaagden gewezen kunnen niet in stand blijven .
              Mitsdien het het gerechtshof  behage, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad,
het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 maart 2013 en het tussenvonnis van 4 februari 2013, rolnummer C/09/424946/HA ZA 12 - 967 tussen appellanten als eisers en geïntimeerden als gedaagden gewezen te vernietigen en opnieuw rechtdoende,  
A.   De gerelateerde schendingen van Unieverdrag, het handvest van de grondrechten , Brussel II Bis, Haag Kinderontvoeringsverdrag en de schendingen van het IRVK etc. voor te leggen aan het Europese Hof van Justitie.
B.   In ieder geval vast te stellen bij arrest , uitvoerbaar bij voorraad, dat
                  I.            de kinderen onrechtmatig bij hun ouders in Duitsland in de periode vanaf 23 december 2011 tot 27 december 2011 zijn weggehaald en vervolgens op 27 december 2011 onrechtmatig zijn overgedragen aan de grens aan Bureau Jeugdzorg en de politie en vervolgens  de ouders en de kinderen onrechtmatig onderworpen zijn aan kinderbeschermingsmaatregelen en blootstelling aan (internationale) vervolging en dat geïntimeerden voor de schade daarvan aansprakelijk zijn.
               II.             alle beschikkingen vanaf 25 november 2011 houdende kinderbeschermingsmaatregelen/afwijzing van de verzoek tot teruggeleiding vervallen dan wel nietig te verklaren wegens ontbreken van (absolute en relatieve) bevoegdheid en wegens het niet voldoet aan de minimale eisen die ingevolge wetboek van Rechtsvordering en Rechterlijke organisatie, art. 6 EVRM en art 47 van het handvest en het Haags Kinderontvoeringsverdrag 1980 en het Internationaal Verdrag voor de rechten van het kind (IVRK) aan rechtspleging en kinderbeschermingsmaatregelen kunnen worden gesteld.
            III.            er geen behoorlijke toetsing conform art 47 van het Handvest, art 6 EVRM door een onafhankelijke rechter binnen een redelijke termijn (4 dagen)  na de inbreuken op de mensenrechten en met name de rechten van het kind heeft plaatsgevonden
           IV.             de Unie verordening 2201/2003 (Brussel II bis), de verordening 1348/2000 en HKOV en het Unieverdrag door Nederland niet, althans niet naar behoren zijn nageleefd.
              V.            de bemoeienis van mr. Flinterman, mr. Arlinghaus en de officieren van justitie de Vries en Severs bij het weghalen van de kinderen uit Duitsland en het uitvaardigen van (Europese) arrestatiebevelen en (het geven van toestemming tot) voor de inval en het binnen breken bij grootmoeder onrechtmatig is geweest.
           VI.            alle bemoeienis van Bureau Jeugdzorg en de Raad voor de Kinderbescherming niet gebaseerd is geweest op feiten en op wettelijke gronden en derhalve onrechtmatig is geweest
        VII.            de kinderrechtbeschikkingen geen werking kunnen hebben dan na betekening conform art 430 lid 3 Rv en de tenuitvoerlegging van alle beschikkingen in dezen onrechtmatig is geweest.
     VIII.            te bevelen, dat de staat alle arrestatiebevelen intrekt en dat geïntimeerden alle maatregelen staken om de kinderen uit Duitsland naar Nederland te brengen alsmede opdracht geeft aan justitie in  Duitsland en het Jugendambt alle opsporingsactiviteiten naar appellanten en naar de kinderen en iedere bemoeienis met de kinderen en appellanten te staken.
             Zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,- voor iedere
 overtreding van het te geven bevel na betekening van het ten dezen te wijzen bevel.

           IX.            Geïntimeerden te veroordelen hoofdelijke tot vergoeding van alle schade, die appellanten als gevolg van het onrechtmatig optreden hebben geleden, nader op te maken  op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet

              X.            Geïntimeerden te veroordelen tot betaling aan appellanten, hoofdelijk,  als voorschot op de definitieve schadeloosstelling van  een bedrag van € 250.000,-

           XI.            Geïntimeerden te veroordelen in de kosten van de procedure

C.   Alsmede het gerechtshof bij wege van een voorlopige voorziening, uitvoerbaar bij voorraad in afwachting van een definitieve beslissing van het gerechtshof
·   te bevelen, dat de staat alle arrestatiebevelen intrekt en dat geïntimeerden alle maatregelen staken om de kinderen uit Duitsland naar Nederland te brengen alsmede opdracht geeft aan justitie in  Duitsland en het Jugendambt alle opsporingsactiviteiten naar appellanten en naar de kinderen en iedere bemoeienis met de kinderen en appellanten te staken. Alsmede ertoe zorg te dragen dat de uitschrijving van het gezin uit het adres te Esterwegen ongedaan wordt gemaakt.
Zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,- voor iedere overtreding van het te geven bevel na betekening van de ten dezen te wijzen spoedvoorziening

Met veroordeling van geïntimeerden in de kosten van de voorlopige voorziening.

Deze spoedvoorziening is noodzakelijk, omdat de kinderen naar school moeten en het zeer schadelijk voor hun ontwikkeling dat de  kinderen niet naar school gaan, in voortdurende angst moeten leven dat ze opnieuw opgepakt worden en op transport naar Nederland worden gezet en geplaatst worden ver van hun ouders vandaan en in voortdurende angst moeten leven, dat de ouders worden aangehouden en overgeleverd aan de Nederlandse autoriteiten.  

Advocaat,

Mr. H.F.M. Struycken

Tot zo ver, met bewondering, waardering en dank, de motie van grieven van mr. Struycken.

'Slechte ouders'?
Ouders hebben getracht om hun gezin bij elkaar te houden, een gezin in stand te houden ondanks hun eenmalige felle ruzie. Zij worden opgejaagd alsof het misdadigers betreft…. BJZ wil koste wat kost het gezin splitsen door de kinderen onder te brengen in 3 pleeggezinnen die zo graag een kind willen.  BJZ wil de kinderen nog maar hooguit een paar uurtjes per maand hun ouders gunnen… 'in het belang van het kind' durven die dan ook nog te stellen….

Rest nog een vraag:

Wat heeft dit gedrag van BJZ-Groningen en het OM met 'jeugdzorg' te maken?

Ceterum censeo BJZ esse delendam (naar Cato Maior)


Nico Mul
     
meldpuntjeugdzorg@gmail.com




7 opmerkingen:

  1. Er zijn tegenwoordig afspraken met de politie dat meldingen waar kinderen in beeld komen ook worden doorgemeld naar Bjz.

    Alles wat de agneten op school hebben geleerd over onschuldpresumptie wordt resoluut het raam uit geknikkerd zodra er een melding over kinderen is, hoe vals of onjuist de melding ook is.

    Bjz doet niet aan waarheidsvinding, en concludeert 'dus' niet zelden dat er wel wat aan de hand moet zijn, want de melding komt immers via de politie?

    En zo zitten alle betrokkenen, inclusief de kinderrechters, in een moeras van onzorgvuldigheid en onkunde waar kinderen juist het slachtoffer van worden.

    De knelpunten zijn al lang bekend, en een ezel stoot zich in het gemeen .. ,
    maar in jeugdzorgland kan nog steeds ALLES fout gaan zonder behoorlijke mogelijkheden voor kinderen en ouders om herstel van de gemaakte fouten af te dwingen.

    Het wordt tijd dat het EHRM wakker wordt ..

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Het is op zichzelf al een grof schandaal dat het opstellen van dit stuk in Nederland(!) nodig is, maar het is tegelijk weer een kolossale blamage voor de Nederlandse rechters.

    BeantwoordenVerwijderen
  3. We zijn verloren. Schreef niet Pim Fortuyn een boek over "de verweesde samenleving?" Ik denk dat hij dit bedoelt. Er is van bovenaf geen integriteit teneinde ons te beschermen. Ik ga het boek halen bij de bieb.

    BeantwoordenVerwijderen
  4. De onafhankelijke rechterlijke macht (...) http://www.katholieknieuwsblad.nl/nieuws/item/4464-kritische-vragen-over-beweerdelijke-richtlijn-justitie.html

    "Er circuleert een copie van een ambtsinstructie (die ook aan Katholiek Nieuwsblad is aangeboden) waarin de minister van Justitie laat weten aan het College van procureurs-generaal dat aangiften tegen curatoren die gefraudeerd zouden hebben bij faillissementsfraude dadelijk geseponeerd dienen te worden (de zgn. "oplegmededeling"). Gerechtshoven zouden toegezegd hebben dit te dekken, door klachtprocedures ex artikel 12 niet te honoreren."

    http://www.sdnl.nl/pdf/jan-poot-aan-hoge-raad-fokkens.pdf

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Het beleid bij klachten over rechters en bv wrakingsverzoeken lijkt hetzelfde: zoveel mogelijk buiten behandeling stellen en/of niet-ontvankelijk of ongegrond verklaren.

      In de praktijk gebeurt dat niet zelden met de meest onzinnige argumenten.

      De overheid lijkt niet te beseffen dat burgers niet achterlijk zijn, en later op een of andere (conveniërende) wijze het recht in eigen hand nemen, en dat dat de samenleving dan weer veel kan kosten ..

      Het vooruitschuiven van ongemakkelijke waarheden is doorgaans een kostbare beleidskeuze.

      Verwijderen
    2. Fokkens drijft in dezelfde warme prut als al die anderen.

      Waarom zou hij onder de huidige bestuurscultuur (bij kritiek glashard liegen) zijn mooie baantje in de waagschaal stellen voor iets abstracts als 'de integriteit van de rechtstaat'?

      Verwijderen
  5. Zouden àl die pleegouders die zo tuk op de kinderen van anderen zijn nu allemaal zo vreselijk onvruchtbaar zijn dat ze zelfs met de moderne medische technieken zelf hun zo gewenste kind niet op de wereld kunnen zetten?? Of zijn ze daar te lui of te gierig voor?

    //Een Nederlandse Europeaan

    BeantwoordenVerwijderen